RECENSIE - Hij liep ontspannen, zelfverzekerd, richting het schavot. Begroette bekenden en vrienden door zijn hoed af te nemen – en dat deed hij ook voor de nieuwsgierigen die uit de ramen hingen van het Stadhouderlijk kwartier, de werkvertrekken van prins Maurits op het Binnenhof. Eenmaal op het schavot legde hij kalm zijn mantel af, legde zijn degen neer, wierp zijn hoed nonchalant naar zijn lijfknecht, en knoopte zijn wambuis los. Hij liep naar de hoop zand waarop straks zijn hoofd zou rollen, en sprak de verzamelde menigte kort toe: ‘Wraakgier en kwade raad hebben mij hier gebracht. Heb ik iemand iets misdaan, dan smeek ik Christus mij te vergeven.’ En hij knielde en boog zijn hoofd. Niet in de richting van de Plaats, met de rug naar de Hofvijver, zoals gebruikelijk bij een onthoofding daar, maar met de rug naar Maurits, de blik gericht op de Kneuterdijk. Zodat hij, op het laatste moment, het huis van zijn vader kon zien. De beul hief het zwaard.
Zo stierf Reinier van Oldenbarnevelt, zoon van Johan van Oldenbarnevelt. De vader was op 31 mei 1619 onthoofd; de zoon volgde op 29 maart 1623. Reinier was ter dood veroordeeld wegens majesteitsschennis. Dat wil zeggen, hij had zijn broer Willem geld geleend om een aanslag te organiseren op prins Maurits. Willem ging daarbij behoorlijk amateuristisch te werk en het plan lekte uit, maar hij wist naar Brussel te ontkomen. Reinier, die verder waarschijnlijk niets van de plannen wist, werd opgepakt en moest boeten. De straf was ongekend hard. Al viel ze in zekere zin ook mee. Zijn lichaam en hoofd werden in een zwart kleed gewikkeld en thuis afgeleverd, zodat hij die nacht bij zijn vader begraven kon worden. Andere samenzweerders werden na onthoofding in vieren gehakt en hun lichaamsdelen waren ‘voor galg en rad’, voor iedereen te zien aan de vier uitvalswegen van Den Haag.
Een oude, breekbare man
Ongekend hard, dat was ook de behandeling geweest van zijn vader. Eenmaal achter slot en grendel mocht Johan van Oldenbarnevelt geen gebruik meer maken van zijn archief, hij mocht niet schrijven en met niemand spreken. De oude, breekbare man moest zich tijdens het proces verdedigen op basis van wat hij zich kon herinneren. Hij werd urenlang verhoord. Zijn verweer was briljant, constateerden historici later. Maar hij had geen schijn van kans. Maurits wilde hem weg hebben.
Oldenbarnevelt en Maurits vormden zo’n twintig jaar lang een ijzersterk koppel. De landsadvocaat, spin in het gecompliceerde web van het vaderlands bestuur, deed het diplomatieke voetenwerk en zorgde ervoor dat het leger niets tekort kwam. In ruil daarvoor luisterde legerleider Maurits nauwgezet naar zijn adviezen. Dankzij die nauwe samenwerking (en Maurits’ methodische aanpak, en Spaanse oorlogsmoeheid) groeide Maurits uit tot een alom bewonderde veldheer. De Slag bij Nieuwpoort (veel te ver, en zinloos, vond Maurits) veroorzaakte de eerste scheuren. Het Twaalfjarig Bestand deed de rest. De oorlog werd een te zware last, met name voor Amsterdam. Oldenbarnevelt wilde een wapenstilstand. De prins wilde doorvechten. Oldenbarnevelt kreeg, zoals gewoonlijk, zijn zin. En toen brak op de Leidse universiteit een conflict uit tussen de hoogleraren Arminius en Gomarus.
Religieuze twisten
Officieel ging het hierbij om een oeroud theologisch onderwerp: kan de mens iets bijdragen aan de redding van zijn ziel (bijvoorbeeld door goede werken) of is hij volledig afhankelijk van de genade van de almachtige God? Augustinus had zich er het hoofd over gebroken, Luther en Calvijn hadden hetzelfde gedaan, en Arminius had Calvijn teruggefloten. Het onoplosbare vraagstuk spleet de gloednieuwe protestantse universiteit. Spoedig ging het niet meer om Gods almacht maar om de vraag wie hier op aarde de baas was. Gold in deze strijd de vrijheid van geweten of moest de Arminiaanse ketterij te vuur en te zwaard worden bestreden? De Gomaristen drongen aan op een nationale synode. De Staten van Holland wilden dat niet – die bevoegdheid lag bij de afzonderlijke gewesten. Holland zou wel een regionale synode hierover organiseren. Oldenbarnevelt was het daarmee eens – maar deed verder niets. Holland ging weer eens zijn eigen weg, constateerde Maurits. Net als eerder met het Bestand. Hij ontwaarde een samenzwering tegen het ware geloof en tegen de Republiek. Zijn oude raadsman was de verborgen leider van de Arminianen en van de degenen die een einde wilde maken aan de oorlog tegen Spanje. Het waren allemaal stiekeme katholieken die de Republiek wilden uitleveren aan zijn aartsvijand. Ondertussen regende het felle pamfletten en woeste beschuldigingen. Het conflict dreigde volledig uit de klauwen te lopen. Oldenbarnevelt moest wég.
Maurits overtrad vele malen de wet
In zijn boek ‘Onthoofdingen in de hofstad’ schetst Ronald Prud’homme van Reine bepaald geen fraai beeld van prins Maurits. Een onaangename, botte, wraakgierige vrouwenverslinder – om alles maar eens op een rijtje te zetten. Maar als het erop aankwam was Maurits ook een sluwe, methodische schaker. Aanvankelijk leken de Arminianen aan de winnende hand. Ze hadden de steun van de bestuurlijke en intellectuele elite – dezelfde elite die Maurits’ rekeningen moest betalen. Dus hielde prins zich op de vlakte. Maar de onrust werd alsmaar groter; de elite kwam alleen te staan en langzaam maar zeker verschoof Maurits van positie. Na een bezoek aan de Haagse kloosterkerk (bolwerk van de Gomaristen) vertrouwde Oldenbarnevelt hem niet meer en zorgde ervoor dat steden het recht kregen om eigen ‘waardgelders’ in dienst te nemen om de orde te bewaren. Maurits zag dat als een aanval op zijn gezag en trok met een legertje van stad naar stad om dwarse bestuurders te vervangen door mannen die hem loyaal waren. Uiteindelijk besloot hij Oldenbarnevelt en andere ‘samenzweerders’ op te pakken. Maurits moest bij dit alles verscheidene malen de wet met voeten treden. En misschien was dát wel de reden waarom Oldenbarnevelt zo keihard, vernederend, moest worden aangepakt. Die behandeling moest laten zien dat Oldenbarnevelt een vreselijke misdadiger was en dat de Republiek aan de ondergang was ontsnapt. Vier jaar na de onthoofding van de staatsman volgde de mislukte samenzwering van zijn beide zonen.
Nationale schande
Prud’homme van Reine heeft weer een voorbeeldig boek afgeleverd, met een keurige balans tussen het sprekende detail, het grote verhaal en de wetenschappelijke voorzichtigheid. Slechts één keer bracht hij deze lezer in verwarring, en dat betreft een detail: had Oldenbarnevelt zijn gevangenis nu wél of niet eerder gezien? (pagina 64 versus 111). De ondergang van Johan van Oldenbarnevelt is natuurlijk al vele malen beschreven maar Prud’homme van Reine brengt deze nationale schande samen met het bijna vergeten verhaal van de aanslag op Maurits en de ondergang van de Oldenbarnevelts. En van de Arminianen. Die waren eerder door de Dordtse Synode veroordeeld en hielden zich daarna héél stil (een aantal van hun voormannen was gevlucht). Maar na de mislukte aanslag werden zij nagewezen als de ware samenzweerders tegen de prins. Een exodus volgde. Voor hen was ‘1623’ het Rampjaar.
Zo’n twintig jaar later startte de voorzichtige rehabilitatie van de landsadvocaat. Dat was vooral te danken aan Jacob Westerbaen, een in die tijd zeer bewonderd dichter die getrouwd was met Reiniers weduwe Anna Weytsen. Westerbaens biografie van Oldenbarnevelt vestigde het beeld van de onverzettelijke staatsman die op tirannieke wijze was vermoord. Hij heeft er zo voor gezorgd dat deze zwarte bladzijde onze geschiedenisboekjes heeft bereikt, en dat Oldenbarnevelts imago geen blijvende schade heeft opgelopen.
Ronald Prud’homme van Reine, Onthoofdingen in de hofstad. Arbeiderspers, 22,50 euro.
[Foto Roel Wijnants CC]