OPINIE - ‘We are not nation building again, we are killing terrorists.’ Aldus president Donald Trump over de taak van het Amerikaanse leger in Afghanistan, tijdens een toespraak afgelopen week in Arlington, Virginia. De aanwezige militairen knikten instemmend. Ze hadden de buit al binnen.
Het belangrijkste nieuws voor hen was wat Trump kort daarvóór had gezegd: dat de Amerikanen zich niet zouden terugtrekken uit Afghanistan. Die belofte van Barack Obama was gelukkig van tafel. De klus daar is immers nog lang niet geklaard, en terugtrekken zou, in de huidige constellatie van krachten, neerkomen op een overwinning voor de Taliban. Het land zou dan (Trump waarschuwde ervoor) opnieuw een uitvalsbasis kunnen worden voor organisaties als IS. En bovendien, een nederlaag is voor het leger (ever since Vietnam) onacceptabel. Nu was er in elk geval tijd voor het regelen van een quasi-eervol vertrek, zoals in Irak, of wie weet voor een genadeklap. Trumps opmerkingen over hun komende taakinvulling namen ze op de koop toe.
Volgens insiders was het adviseur Nationale Veiligheid Herbert McMaster die Trump heeft overgehaald om zijn verkiezingsbelofte (‘weg uit Afghanistan!’) niet na te komen. De Washington Post wist zelfs te melden dat hij dat bereikte door de president een foto te laten zien van vrouwen in Kaboel, veertig jaar geleden, gekleed in minirokjes. Met de boodschap: zie je wel, het kan daar anders.
Een merkwaardig verhaal, want Trump liet in Arlington nu juist weten dat de Amerikanen niks aan nation building gaan doen. Wat hem betreft blijft de boerka het nationale kledingstuk. Als de terroristen maar dood zijn. Daarentegen is het niet ondenkbaar dat McMaster wél in die richting denkt.
Herbert McMaster wordt in de media vooral omschreven als de auteur van Dereliction of Duty uit 1997, waarin hij het verloop van de Vietnamoorlog analyseert en concludeert dat de nederlaag eigenlijk volledig de schuld was van Washington. Het lag niet aan de media, zeker niet aan het leger, maar vooral aan president Johnson en zijn staf. Zij hadden geen heldere strategie (behalve de vijand verslaan) en hadden dus ook geen scherpe doelen gesteld. Daardoor was het Amerikaanse leger gedurende de hele oorlog in feite stuurloos. En als je van alles doet, zonder een helder plan, is een nederlaag onvermijdelijk.
Dereliction is met andere woorden nutteloos nakaarten (of bitter natrappen, door een gefrustreerde militair). Het echt opmerkelijke was dat hij het boek überhaupt durfde te schrijven. Het is voor een hoge militair zeer ongewoon (en zeer opgepast) om zó fel uit te halen naar politieke opdrachtgevers. Het leger doet wat er gevraagd wordt, en zwijgt.
Het boek schaadde zijn carrière echter niet. Vijf jaar later kon McMaster in Irak persoonlijk ervaren wat er gebeurt wanneer Washington niet weet waar ze mee bezig is. De neocon kliek van de regering Bush (Dick Cheney, Paul Wolfowitz en vooral minister van defensie Donald Rumsfeld) verzonnen dat er in dat land massavernietigingswapens verstopt lagen en bedachten, volkomen los van elke militaire wijsheid, dat Irak in een paar maanden tijd en met een minimum aan troepen, omgetoverd kon worden in een prowesterse democratie.
In zijn boek Fiasco (2006) beschrijft militair historicus Thomas Ricks de onthutsende serie blunders die de Verenigde Staten maakten in deze Tweede Golfoorlog. Kern van het probleem, aldus Ricks, was dat er totaal geen plannen waren voor wat er moest gebeuren na de val van Saddam Hoessein. De legerleiding had geen flauw idee en kreeg van hogerhand ook geen enkele sturing. Tegelijkertijd (terwijl overal om hen heen een opstand oplaaide) liepen de generaals braaf aan de leiband van de politiek. Het duurde meer dan een jaar voordat Rumsfeld wilde toegeven dat er sprake was van een opstand. En al die tijd deed het leger niets anders dan met bruut geweld zoeken naar ‘de laatste restanten van het leger van Saddam’.
In militaire termen was er sprake van een insurgency, en werd het dus tijd om de handboeken voor counter insurgency operations onder het stof vandaan te halen. Ook dat duurde veel langer dan verstandig was. Eén van de militairen die dat echter snel en met succes oppikte, was Herbert McMaster.
Eenmaal achter zijn bureau vandaan en in actieve dienst, zorgde hij voor een militaire en psychologische heropvoeding van de hem toegewezen eenheid. Contact met, en respect voor de lokale bevolking stond daarbij centraal. Counter insurgency draait om het vertrouwen winnen van de bevolking – dat is de helft van de strijd. En dat was nieuw in Irak. McMaster trainde zijn manschappen in counter insurgency en bereidde zijn acties zorgvuldig voor. Zijn herovering van Tall Afar, niet ver van Mosul, geldt als een van de weinige fraaie overwinningen die de Amerikanen in Irak wisten te behalen.
Counter insurgency is het tegenovergestelde van een klassieke oorlog. Alles draait om vertrouwen winnen en overtuigen. Geweld is het absoluut laatste middel, en moet zo spaarzaam mogelijk worden gebruikt. Een ander centraal gegeven is dat de militairen ondergeschikt zijn aan de burgerlijke overheid.
Ze moeten de politiek dienen, het systeem versterken, en orde en rust brengen. Dat vereist uiteraard een stabiele centrale regering strevend naar een vreedzame toekomst. En wat ook belangrijk is: beheers de grenzen. Alleen als aan deze voorwaarden voldaan is, is het mogelijk om de steun die rebellentroepen van de bevolking (en van buitenaf) krijgen, af te knijpen.
Het Nederlands-Indische leger was een van de eerste die deze aanpak (na jaren van zinloos bloedvergieten) ontwikkelde en met succes in de praktijk bracht, in de oorlog in Atjeh. In zijn boek Atjeh beschrijft Anton Stolwijk het lange en pijnlijke proces van vallen en opstaan, dat uiteindelijk leidde tot een effectieve isolatie van de laatste Atjehse strijders en een (bijna) pacificatie van deze regio. De Nederlandse krijgsmacht leerde dezelfde lessen opnieuw tijdens de missie in Uruzgan, in 2002-2010. In Oorlog onder de mensen vergelijkt historicus Martijn Kitzen de counter insurgency operations in Atjeh en in Uruzgan, en waarschuwt dat we deze lessen niet moeten vergeten omdat we ze in de nabije toekomst wellicht in Europa nuttig kunnen gebruiken.
Wat gaat het Amerikaanse leger de komende jaren in Afghanistan doen? Vele commentatoren merkten direct al op: met ‘killing terrorists’ gaat het niet lukken. Op die manier komen er met gemak nog eens zestien jaar bij. De Taliban is nu eenmaal geen gesloten formatie ‘terroristen’ die je kunt herkennen, in een hoek kunt drijven, en afmaken. Het is veel meer een verzamelnaam voor los geformeerde, steeds wisselende strijdgroepen die dan weer hier, dan weer daar, opduiken. Dat wil zeggen, overal waar het centraal gezag ontbreekt. De gewone bevolking onderwerpt zich en blijft dat doen zolang ze in de buurt zijn en hun tegenstanders (zoals Amerikaanse eenheden) maar sporadisch hun gezicht laten zien.
Daarbij komt dat lokale machthebbers de mogelijkheid kunnen aangrijpen om met behulp van deze benden ander leiders te verdringen. De Taliban kan dus vaak rekenen op lokale steun, niet alleen van lokale stamleiders maar ook (al is dat vaak minder van harte) van de gewone bevolking. Hen effectief verdrijven vereist counter insurgency. Er is pas een kans dat de Taliban verdwijnt als de centrale overheid greep krijgt op het hele land, lokale leiders hen niet meer steunen (of gebruiken) en indien de buitenlandse troepen, als ‘lange arm’ van het gezag in Kaboel, hun plaats weten en vrijwel permanent aanwezig zijn tussen de mensen, ten dienste van de mensen.
Het lijkt er niet op dat het Amerikaanse leger onder Trump in staat zal zijn om de lessen van counter insurgency in de praktijk te brengen. McMaster heeft er dan wellicht voor gezorgd dat de Amerikanen in Afghanistan blijven en daarmee het leger behoedt voor dreigend gezichtsverlies, maar hij heeft Trump blijkbaar niet kunnen overtuigen dat het beleid de komende jaren juist wél gebaseerd moet zijn op nation building. En juist verre moet blijven van het simplistische ‘killing terrorists.’
Dat is wellicht aardige retoriek voor de buitenwacht, maar niet de oplossing. En McMaster weet dat heel goed. Het is te hopen dat binnenskamers de druk op Trump nog verder wordt opgevoerd, zodat er zo snel mogelijk ruimte ontstaat voor een intelligente aanpak van deze slepende oorlog.
- Herbert McMaster, Dereliction of Duty, Harper, 1997.
- Martijn Kitzen, Oorlog onder de mensen. Militaire inzichten uit Atjeh en Uruzgan. Ambo|Anthos, 2016.
- Thomas E. Ricks, Fiasco. The American military Adventure in Iraq. Penguin Press, 2006.
- Anton Stolswijk, Atjeh. Het verhaal van de bloedigste strijd uit de Nederlandse koloniale geschiedenis. Prometheus, 2016.
Reacties (4)
Ik zou er niet op rekenen dat Trump tot inzicht komt.
Maar het zou misschien kunnen dat de legerleiding andere doelen stelt dan Trump.
(al weet ik ook weer niet hoe wenselijk dat is).
Het kan ook gebeuren dat een lokale machthebber de troepen uit de VS gebruikt om andere leiders te verdringen.
Hij hoeft alleen maar te zeggen dat het Taliban zijn.
(Dit is in het verleden gebeurd. Misschien zijn de VS nu kritischer op informatie)
Irak, Libië, Syrië, Afghanistan, Somalië, Jemen en vele andere landen zijn onder Bush en Obama overhoop gehaald, andere landen staan op de nominatie. Blijven we dan denken dat dit niet de bedoeling is? Kijk eens naar de documentaire ‘Shadow World’ en ga dan verder op onderzoek uit.
De Taliban zijn, met de opkomst van ISIS in Afghanistan, onze huidige vriendjes.
https://en.wikipedia.org/wiki/Islamic_State_of_Iraq_and_the_Levant_%E2%80%93_Khorasan_Province