Erik had dus een briefje voor me achtergelaten, daarop had ik een advertentie gezet in Het Kontakkie. Dat is nu uitgekomen en zojuist belde een vrouw, die met lachende stem zei dat ze niet Jane werd genoemd door Erik, dat ik het mis had. Toen hing ze op. Ik herkende de stem niet, en ik had ook niet kunnen vragen of ze dan To genoemd werd (afkorting van Toosje?) of misschien An (Antoinette?). To is de eerste vrouwelijke naam in het verhaal Descent of man, hij zit al in de titel, net als An. Daar had Jeanette me, slim, al op gewezen.
Maar ik was mijn interesse in die verhalen van Erik al kwijtgeraakt. Dat soort spelletjes speelt hij maar met iemand anders, ik laat me niet gebruiken. Als die To of die An, of weet ik hoe ze genoemd werd door Erik, op 1 september nog niets van me gehoord heeft, mag ze alles doen met die verhalen. Mijn zegen heeft ze.
Dit vertelde ik gisteravond aan Reijer Zwart, mijn overbuurman, en ik vertelde hem ook over Jeanette. ‘De een zijn dood is de ander zijn brood,’ reageerde hij. Reijer is vroeger lid geweest van SSS Alkmaar, een worstelvereniging. Hij kon aardig worstelen, vroeger. Hij is bijna even oud als ik, en waar ik totaal niet gespierd ben, zijn zijn armen en benen nog steeds kolossaal. Hij worstelt niet meer, maar hij ‘houdt het nog een beetje bij’ met gewichtheffen. Hij zou mij met één klap kunnen vermoorden, maar vermoorden doet hij niet. Reijer is een vreedzaam mens.
Hij kende Erik ook goed: hij had een groententuintje in de duinen, zoals zoveel Egmonders dat hebben, vlakbij Eriks huisje. ‘Dat was vreemd. Als onze kool of prei stonden te verrotten of te verschimmelen, dan stonden zijn kool en prei er nog goed bij. Hij strooide er nooit gif overheen, we begrepen niet hoe hij het deed.’ Ik zei dat het er waarschijnlijk mee te maken had dat Erik veel kennis van kevers had. Sommige kevers winnen het van bijvoorbeeld de bladluis, of hoe zo’n ding ook heet, die soms in zulke groenten zit en schade aanricht.
Reijer kende Jeanette ook, van vijfentwintig of dertig jaar geleden. Toen was het in Egmond aan Zee nog zo dat de ene helft van de jeugd in Het Blauwe Huis naar de kroeg ging, de andere helft ging naar De Loperij, waar het vaak op vechten uitliep. Ik ben er zelf ook een enkele keer geweest, de sfeer beviel me daar niet. ‘Jeanette was een gewild en ook een mooi ding, ze werkte nog in het ziekenhuis in Alkmaar. Ze heeft nog een tijdje scharrel gehad met Adrie van Rooie Kees, je weet wel.’ ‘Adrie van de Wetering,’ voegde ik toe, ‘is die al niet dood?’ ‘Ja, de kanker in zijn keel gehad. Iedereen was toen zo jaloers als wat op hem, joh. Dat juist hij zo’n mooie vrouw te pakken had! Want het was natuurlijk een lulletje van niks. Maar ja.’ Ik besloot met te zeggen dat het vrouwenhart nu eenmaal onnavolgbaar was, ik geloof zelfs dat ik zei dat het hart van de vrouw de vreemdste wegen bewandelt.
Foto: Wikipedia.
Reacties (1)
Gaap. Nog wat leuks op TV?