Woekerwinsten voor CEO’s wetenschappelijke uitgevers

Foto: Michael Eisen, CC BY 3.0 , via Wikimedia Commons.

door Lukas Linsi, Léonie de Jonge, David Cheruiyot, Niels Bieleveld, eerder verschenen bij Stuk Rood Vlees.

In welke sector werkt de bestbetaalde Nederlandse CEO? De bankwereld? Tech industrie? Nee, het zijn wetenschappelijke uitgevers. Dit blijkt uit ons onderzoeksproject over de vergoedingen voor bestuurders in de periode 2017-2020. De cijfers komen uit de jaarverslagen van de bedrijven.

Tabel 1 toont de vijf bestbetaalde Nederlandse CEO’s van 2017 tot 2020. Terwijl de CEO van de onlangs vertrokken oliegigant Royal Dutch Shell de ranglijst aanvoert, blijven wetenschappelijke uitgevers niet ver achter. Zo wordt de tweede plaats in deze ranglijst ingenomen door de CEO van informatiedienstenbedrijf Wolters Kluwer, oorspronkelijk een uitgeverij van schoolboeken die in 1836 in Groningen werd opgericht. Op de derde plaats staat de CEO van RELX, voorheen bekend als Reed Elsevier, een bedrijf dat bekende academische diensten aanbiedt zoals ScienceDirectScopusSciVal of ClinicalKey. De CEO’s van deze uitgevers kregen van 2017-2020 meer dan 30 miljoen euro uitbetaald. Dit is ruim drie keer zoveel als het salaris van de CEO van de grootste Nederlandse bank, ING, over dezelfde periode, en bijna tien keer zoveel als wat de topman van ABN-AMRO binnenhaalde.

Tabel 1. De vijf bestbetaalde CEO’s van Amsterdamse beursgenoteerde bedrijven, 2017-2020 (miljoen)

Bedrijf CEO 2017 2018 2019 2020 Totaal 2017-2020
Shell Ben van Beurden 10,0 10,1 8,1 6,9 35,1
Wolters Kluwer Nancy McKinstry

 

7,7 7,8 7,9 7,8 31,2
RELX Erik Engstrom

 

9,9 7,8 8,7 4,0 30,4
Philips Frans van Houten 5,1 5,4 5,3 6,2 22,0
Heineken JF van Boxmeer (2017-19); Dolf van den Brink (2020) 6,7 6,7 6,4 0,9 20,7

BRON: Eigen gegevens verzameld uit jaarverslagen. Cijfers komen overeen met de totale compensatie die in een jaar is toegekend, inclusief basissalaris, bonus en aandelenpakketten. Omwille van de consistentie zijn alleen bedrijven die in elk van de vier jaren zijn waargenomen in de steekproef opgenomen.

Laten we deze cijfers even in perspectief plaatsen. Het individuele salaris van deze twee CEO’s (ongeveer 7,5 miljoen euro per jaar) zou elk jaar ongeveer 120 universitair docenten kunnen financieren. Dividenduitkeringen in de orde van grootte van 200-300 miljoen euro die de bedrijven de afgelopen jaren jaarlijks aan de aandeelhouders hebben uitgekeerd, zouden theoretisch, als ze opnieuw in de wetenschap werden geïnvesteerd in plaats van aan financiële investeerders te worden uitgekeerd, nog eens 3.000-5.000 onderzoekers per jaar kunnen financieren (per uitgever) en daarmee nieuwe kennis kunnen genereren in plaats van winst op de aandelenmarkt.

Deze cijfers zijn niet alleen een Nederlands fenomeen. Directeuren van andere grote spelers in de wereld van academische uitgevers, zoals Axel Springer (beursgenoteerd in Duitsland), Thomson Reuters (Canada) of John Wiley & Sons (Verenigde Staten), hebben een vergelijkbaar royaal salaris. Het publiceren van wetenschappelijke studies vormt weliswaar slechts een onderdeel van de activiteiten van deze bedrijven. Axel Springer runt bijvoorbeeld ook een breed scala aan tijdschriften, kranten en tv-zenders. Thomson Reuters en Wolters Kluwer zijn overstapt op bedrijfsanalyses en het verkopen van data- en informatiesoftware aan ziekenhuizen, advocaten en financiële professionals.

Maar het publiceren van wetenschappelijk onderzoek blijft één van hun kernactiviteiten. RELX rapporteert een omzet van 2,7 miljard euro uit wetenschappelijke publicaties, wat overeenkomt met bijna de helft van de totale bedrijfsopbrengsten. 76 procent van deze inkomsten is afkomstig uit abonnementsgelden die zij in rekening brengen voor universiteitsbibliotheken en particuliere onderzoeksinstellingen om toegang te verlenen tot de portefeuilles van 2.650 wetenschappelijke tijdschriften, die samen ongeveer een half miljoen wetenschappelijke artikelen per jaar publiceren. Afgaande op het door RELX opgegeven wereldwijde marktaandeel van 18 procent, suggereert een snelle rekensom dat universiteiten wereldwijd alleen al zo’n 10 tot 15 miljard euro per jaar uitgeven aan abonnementsgelden. Dat is big business.

Maar vanuit het oogpunt van het publiek is dit bedrijfsmodel niet wenselijk. Hoewel wetenschappelijke uitgevers een sleutelrol spelen in de verspreiding van wetenschappelijke kennis, zijn de uitgevers winstgerichte organisaties die een commerciële logica volgen. Dit staat in contrast met universiteiten, die grotendeels worden gefinancierd met publiek geld en die de productie faciliteren van de kennis die de uitgevers commercialiseren. Bot gezegd komt een aanzienlijk deel van de winst die wetenschappelijke uitgevers direct of indirect voort uit overheidsinvesteringen in het hoger onderwijs – een sector die in Nederland en daarbuiten structureel ondergefinancierd is.

Toch is het meest opmerkelijke aspect van deze zaak niet eens de hoeveelheid belastinggeld die overheden investeren om toegang te verlenen tot wetenschappelijke tijdschriften. Het is het feit dat overheden, die de meeste universitaire onderzoekers in dienst hebben, ook direct of indirect betalen voor het onderzoek zelf dat in deze tijdschriften wordt gepubliceerd. Het is in sommige opzichten een verbijsterend bedrijfsmodel: gefinancierd door belastinggeld maken hooggekwalificeerde wetenschappers gebruik van de door de overheid gefinancierde onderzoeksinfrastructuur om aan gespecialiseerde onderzoeksprojecten te werken, vaak voor langere periodes. Als ze klaar zijn, leveren ze de belangrijkste inzichten van hun bevindingen aan de academische uitgevers – zonder dat er een vergoeding tegenover staat. (In sommige gevallen moeten auteurs nu zelfs zogenaamde ‘Author Processing Charges’ of APC’s betalen voor het indienen van hun artikelen, die vervolgens worden gebruikt om open access te betalen, waardoor de kosten worden verschoven van de lezers naar de auteurs).

Zodra wetenschappers hun werk hebben ingediend bij een wetenschappelijke uitgever, treden hun collega’s vrijwillig op als peer reviewers namens de tijdschriften – wederom zonder kosten voor de uitgever. Wanneer het artikel het peer review proces heeft doorlopen en is goedgekeurd voor publicatie, hoeft de wetenschappelijke uitgeverij het manuscript alleen nog maar vorm te geven en hieraan een nummer toe te kennen in het tijdschriften systeem, voordat het met een mooie winst kan worden doorverkocht aan dezelfde openbare instellingen die het systeem direct of indirect bekostigen.

Gezien deze omstandigheden is het niet verrassend dat wetenschappelijke uitgeverijen een zeer winstgevende bedrijfstak zijn. Tabel 2 vergelijkt de gemiddelde winstmarges over de periode 2017-2019 van RELX, Wolters Kluwer en John Wiley & Sons met enkele andere bekende wereldwijde bedrijven. Opmerkelijk genoeg hebben zowel RELX als Wolters Kluwer grote winstmarges van rond de 20 procent, wat dicht in de buurt komt van die van Google/Alphabet en Apple (twee van ’s werelds meest winstgevende bedrijven). Voor John Wiley & Sons liggen de marges iets lager, maar ze liggen nog steeds ver boven die van gevestigde fabrikanten als Philips en Volkswagen.

Tabel 2. Vergelijking van de gemiddelde winstmarges in de periode 2017-19

Bedrijf Winstmarge (gemiddelde 2017-19)
Microsoft 32,9 %
Goldman Sachs 32,5 %
Apple 26,9 %
Google/Alphabet 24,8 %
RELX 23,3 %
Wolters Kluwer 19,4 %
UBS 17,3 %
Heineken 13,3 %
John Wiley & Sons 11,6 %
Philips 8,1 %
Shell 7,5 %
Volkswagen 6,4 %
BRON: Orbis

Als je naar deze cijfers kijkt, is het verleidelijk (en wel zo makkelijk) om uitgevers de schuld te geven van hun hebzucht. Tegelijkertijd kan men stellen dat opportunisme de aard en het doel is van elke commerciële onderneming met winstoogmerk. Wat misschien nog verrassender is, is het feit dat de institutionele structuren die deze duizelingwekkende winstkansen decennialang hebben gevoed – structuren waaraan wij, als leden van de academische gemeenschap, allemaal medeplichtig zijn geweest – vaak onbetwist blijven en daarom in stand worden gehouden.

Naast de verbijsterende winstmarges die hierboven geschetst zijn, zijn er nog andere redenen om vraagtekens te zetten bij het huidige academische publicatiesysteem. Ten eerste worden universiteiten door deze structuren steeds afhankelijker van commerciële uitgevers, wat de academische vrijheid kan ondermijnen. In navolging van grote techbedrijven zoals Facebook, Amazon of Google hebben wetenschappelijke uitgevers hun verdienmodellen verder uitgebreid  richting data-analytics. Als onderdeel van deze strategie hebben ze de controle verworven over aanzienlijke delen van de digitale onderzoeksinfrastructuur van universiteiten, bijvoorbeeld door bedrijven over te nemen die een cruciale rol spelen in verschillende fasen van de onderzoekscyclus. Een goed voorbeeld hiervan is RELX/Elsevier: het bedrijf is eigenaar van zoekmachines (Scopus), referentiebeheersystemen (Mendeley) en kennisarchieven (Pure), waardoor het waardevolle gebruikersgegevens kan volgen (dat wil zeggen, vastleggen en opslaan) die vervolgens aan commerciële partijen kunnen worden verkocht. Het uitbesteden van de onderzoeksinfrastructuur aan commerciële partijen brengt aanzienlijke risico’s met zich mee op het gebied van onder andere privacy, gegevensbescherming en data-autonomie, evenals financiële risico’s. Vorig jaar waarschuwden Juliëtte Schaafsma en Martijn van der Meer bijvoorbeeld voor de gevaren van ongereguleerde en verborgen datatracking door grote uitgevers. Door de transitie naar open access hebben grote uitgevers namelijk hun verdienmodel aangepast, die nu deels gebaseerd is op de gebruikersdata van onderzoekers zelf.

Maar wellicht nog wel belangrijker is het feit dat het huidige academische publicatiesysteem aantoonbaar slecht is voor de wetenschap. De dominante positie van deze uitgeverijen op de wereldwijde academische markt heeft de ongelijkheden in de wereldwijde kennisproductie in stand gehouden. Deze uitgevers hebben prestigieuze internationale tijdschriften gecreëerd die voornamelijk toegankelijk zijn voor universiteiten met aanzienlijke middelen, die voornamelijk gebaseerd zijn in Europa of Noord-Amerika. Universiteiten met beperkte middelen, voornamelijk gevestigd in het mondiale Zuiden, worden geconfronteerd met hoge abonnementskosten om toegang te krijgen tot deze ‘internationale’ tijdschriften. Deze beperkte toegang tot de academische gemeenschap heeft geleid tot een wereldwijde ongelijkheid in kennisproductie, wat weer ten koste gaat van diversiteit in de wetenschap.

Terwijl er aan Nederlandse universiteiten enige discussies gaande zijn over privacy-vraagstukken met betrekking tot Google, blijven soortgelijke discussies over uitgevers schaars. In het algemeen is er vanuit de academische gemeenschap weinig weerstand tegen de ‘vender lock-in’ praktijken van wetenschappelijke uitgevers. Dit moet anders: bij het publiceren van wetenschappelijke artikelen gaat het uiteindelijk om commerciële bedrijven die publieke goederen en academische toekomsten monetariseren ten koste van medewerkers, studenten en uiteindelijk ook de belastingbetaler. Bovendien is het impliciet subsidiëren van aandeelhoudersuitkeringen en miljoenenbeloningen voor directieleden onverenigbaar met de principes van open wetenschap die onze universiteiten bepleiten. Het is weliswaar een uitdaging om los te komen van dit systeem, vooral omdat het gecoördineerde acties zou vereisen van verschillende instellingen, verspreid over verschillende disciplines en landen heen.

Maar er zijn noemenswaardige alternatieven. ArXiv is een goed voorbeeld. Dit is een pre-print server die fungeert als publiek toegankelijk elektronisch archief voor wetenschappelijke artikelen uit verschillende vakgebieden, waaronder natuurkunde, wiskunde en statistiek. Er bestaan ook soortgelijke alternatieven in andere vakgebieden (zoals SocArXiv, PsyArXiv en BioRxiv). Daarnaast heeft recentelijk een hele redactieraad ontslag genomen bij twee vooraanstaande wetenschappelijke tijdschriften op het gebied van neurowetenschappen uit protest tegen de onhoudbare APC’s van Elsevier en richtten hun eigen open-access tijdschrift op. Naast deze discipline-gebonden initiatieven, zijn er inmiddels ook nationale en internationale plannen (waaronder Plan S) om de wurggreep van grote uitgevers te omzeilen. Hoewel deze initiatieven en acties laten zien dat verandering mogelijk is, zijn er meer systemische veranderingen nodig. Dit begint met een langetermijnvisie die niet alleen de toekomst van academisch publiceren en de relatie van universiteiten met commerciële uitgevers heroverweegt, maar ook een niet-commerciële onderzoekssoftware voorziet waarbij zowel data als privacy van onderzoekers gewaarborgd wordt.


Over de auteurs:

Lukas Linsi is universitair docent Internationale Politieke Economie aan de Rijksuniversiteit Groningen.
Léonie de Jonge promoveerde in juli 2019 bij de afdeling politicologie aan de Universiteit van Cambridge. Sinds september 2019 werkt ze als universitair docent Europese politiek en maatschappij aan de Rijksuniversiteit Groningen. Ze doet onderzoek naar rechts-populisme.
David Cheruiyot is Assistent Professor bij het CMJS (Centre for Media and Journalism Studies) aan de Rijksuniversiteit Groningen.
Niels Bieleveld was student-assistent / data-onderzoeker aan de Rijksuniversiteit Groningen en is nu werkzaam als Data Officer bij TKP Pensioen en begeleidt fondsen bij de transitie naar de Wet Toekomst Pensioenen (WTP).

Reacties (2)

#1 Prediker

Dit verbaast me niets wanneer ik de prijzen van academische uitgaven zie. Prijzen van €75,- tot €110,- voor een boek zijn geen uitzondering.

Dat is uiteraard merkwaardig, als je dat vergelijkt met de gangbare boekenprijzen. De achterliggende gedachte zal wel zijn dat universiteitsbibliotheken toch wel betalen. Die zijn het immers aan hun stand verplicht om hun collectie up-to-date te houden.

En als je eens een keer een wetenschappelijk artikel wilt lezen, betaal je al gauw €35,-. Daar zou Open Access dan een oplossing voor moeten zijn, maar ik lees hier dat uitgevers de kosten afwentelen op de auteurs die het werk verrichten. Ook een vorm van uitbuiting.

  • Volgende discussie
#1.1 Hans Custers - Reactie op #1

De hoge prijs van die boeken is nog een beetje te begrijpen. Het zijn meestal kleine oplages, en vaak kwalitatief goede uitgaven: ingebonden, harde kaft, goede kwaliteit papier. Waarschijnlijk met het idee dat ze lang moeten kunnen overleven in universiteitsbibliotheken. Al krijg je ook wel eens een paperback van dubieuze kwaliteit voor dat geld. Een soort veredeld collegedictaat. Wat het dan vaak ook echt is.

Prijzen voor artikelen zijn inderdaad absurd. € 25 tot € 40 voor een pdf’je van misschien 5 of 10 pagina’s. Terwijl de auteurs en reviewers niet eens worden betaald. Het is ook een enorme drempel voor geïnteresseerde buitenstaanders om toegang te krijgen tot wetenschappelijke informatie. (Al is die drempel meestal vrij eenvoudig te omzeilen: gewoon even een mailtje naar de auteur en die stuurt je artikel dan wel.)