Gemeenten staan massaal garant voor de leningen die wooncorporaties aangaan.
Dat lijkt op het eerste gezicht zonder risico’s, maar er zijn wel degelijk reële situaties denkbaar waarin wooncorporaties hun verplichtingen niet na kunnen komen. Dat stelt het eindrapport van een speciale commissie van de Verenigde Nederlandse Gemeenten onder leiding van Pim Vermeulen, voormalig bestuursvoorzitter van de Bank Nederlandse Gemeenten
Sinds 1989, toen door het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) het waarborgstelsel werd opgetuigd, zijn er twintig corporaties in serieuze financiële problemen geraakt. Die werden allemaal door de corporatiesector zelf opgelost, inclusief de gigantische Vestia-zaak. Het Centraal Fonds Volkshuisvesting (CFV), dat verantwoordelijk is voor saneringen, treedt in dergelijke gevallen achter de schermen op als regisseur.
Met die wetenschap lig je als wethouder niet snel wakker van garanties voor corporatieleningen. Daarbij weet iedere wethouder dat zijn gemeente maar voor 25 procent garant staat voor zo’n lening. De centrale overheid en de overige gemeenten in het land nemen, als de nood aan de man mocht komen, de andere 75 procent voor hun rekening.
Het lijkt er op dat die garanties door de meeste gemeenten worden gezien als zeer nuttig, omdat ze helpen de rente op corporatieleningen met zo’n 0,75 procentpunt te drukken: een goedkope manier van Sinterklaas spelen. De risico’s die eraan zijn verbonden worden meestal niet al te serieus genomen. (…)
Een bankier kun je niets wijs maken over garanties en Vermeulen windt er in het eindrapport van de commissie geen doekjes om. Hij noemt het ‘kortzichtig’ om er van uit te gaan dat de gemeenten nooit zullen hoeven bij te springen. Er zijn volgens hem drie situatie die ertoe kunnen leiden dat de garanties moeten worden ingelost: grootschalige huurachterstand, langdurig hoge rentestanden en overheidsbeleid waardoor de financiële kracht van de sector wordt aangetast.