Wens
COLUMN - Nieuwsuur liet afgelopen maandag zien dat er tienduizend mensen zijn die wachten op een plaats in een verzorgings- of verpleegtehuis, waarvan de helft al meer dan een jaar. Het gaat om mensen met een geldige indicatie: er is vastgesteld dat ze het thuis, óók met hulp, niet langer redden en opgenomen moeten worden.
Van ruim vijfduizend ouderen is de toestand zo beroerd dat instellingen spreken van een ‘schrijnende thuissituatie’. Koken, eten, wassen en aankleden kunnen ze niet langer zelf. Lopen gaat onvast, hun geheugen laat ze veelal in de steek, voor alles zijn ze afhankelijk van hulp. Thuiszorg volstaat dan niet meer: eigenlijk hebben ze vierentwintig uur per dag steun of toezicht nodig.
Maar ze worden niet geplaatst, want er is geen plek. De overheid ziet het probleem niet; zij heeft deze mensen geboekstaafd als ‘wenswachtenden’:, oftewel mensen die het alsnog thuis proberen uit te zingen en liever nog wachten voordat ze naar een tehuis gaan. Buiten dat zo’n verhuizing zelden iemands wens is maar gewoonlijk bittere noodzaak, is de overheid wel erg gul met haar predicaat ‘wens’. Iedereen die aangeeft graag in een specifiek tehuis te worden geplaatst, is volgens hen namelijk een ‘wenswachtende’ en dus niet urgent.
Het dondert niet waarom je voor een specifiek tehuis kiest. Wil je liefst in je eigen stad geplaatst worden, opdat je thuis achterblijvende partner dan tenminste nog een béétje in de buurt is en makkelijker bij je op bezoek kan komen – dan ben je een wenswachtende. Schrijf je je vader of moeder in bij een instelling in je eigen streek, omdat je niet om de dag honderd kilometer heen en weer kunt reizen: je ouder is een wenswachtende.