Een schrijnend verhaal in het Straatmagazine van deze maand (link helaas niet beschikbaar). De grensafscheiding tussen Zuid-Afrika en Mozambique wordt gevormd door een hek, dat onder hoogspanning staat, dit om arme migranten uit Mozambique dan wel af te schrikken, dan wel te electrocuteren. Er is echter een lacune in de verdediging, en dat is het Krugerpark, genoemd naar de oude Boerenpresident Paul Kruger, in Nederland vroeger liefkozend ´Oom Paul´. Duizenden asielzoekers uit Mozambique besluiten daarom om te voet door dit wildpark te trekken, en worden daar in grote getale opgegeten door leeuwen en luipaarden.
Nu bemerkte ik in mijn reactie hierop iets vreemds. Toen ik hoorde over het hek onder hoogspanning liepen de rillingen me over de rug, en voelde ik me verontwaardigd: hoe kunnen mensen elkaar dit aandoen? Maar toen ik las over de mensenetende leeuwen en luipaarden voelde ik bijna het tegenovergestelde. Het had zowaar iets poëtisch. De mens is een relatieve nieuwkomer, en de leeuwen en luipaarden wensen hun plek bovenaan de voedselketen niet zomaar af te staan. Van de migranten krijgen ze de smaak te pakken, en binnenkort stappen ze wellicht over op parkwachters, en rijke westerse toeristen.
Van mij mogen ze, en ik zeg dat niet omdat ik van dieren houdt, of haat voel jegens de mensheid. Ik ben geen vegetariër, ik ben niet tegen de jacht, en ik vind de Partij voor de Dieren een wat merkwaardig fenomeen. Het gaat hier om een basisprincipe. Geweld tussen soortgenoten is afkeurenswaardig, maar geweld tussen mensen en dieren maakt deel uit van de natuurlijke orde.