Israël: het verplichte geloofsartikel
In bijna elk debat over Israël en de genocide die het pleegt komt vroeg of laat – meestal vroeg – die ene vraag: “Vind je dat Israël mag bestaan?” Het is een soort toegangsticket. Als je niet braaf ja zegt, hoef je verder niets meer te zeggen. In westerse media, parlementen of praatprogramma’s ben je meteen af. Je wordt weggezet als extremist of antisemiet. De discussie is dood voordat hij begonnen is.
Maar het is een bizarre vraag. Israël bestaat namelijk al. Het land heeft kernwapens, een van de machtigste legers ter wereld en een hecht netwerk van internationale steun. Er is geen enkele denkbare situatie waarin Israël van de kaart geveegd zou kunnen worden, waar veel interviewers zich zorgen om lijken te maken. Zelfs als elke Palestijn, elke Iraniër en elke activist ter wereld het zou willen, is het praktisch onmogelijk. Het land is dé regionale supermacht. De vraag of Israël mag bestaan is daarom niet meer dan een retorische valstrik: wie hem ontkent, diskwalificeert zichzelf. Tegelijk: wie hem bevestigt, accepteert impliciet de status quo.
Want de werkelijke vraag is niet of Israël mag bestaan, maar hoe het mag bestaan. Israël is opgericht zonder rekening te houden met de mensen die er al woonden. Het verdrijven van Palestijnen was geen bijeffect, het was een voorwaarde voor de oprichting van ‘de joodse staat’, zoals het zich sinds een aantal jaar officieel noemt. Vanaf die oprichting is dat patroon niet veranderd: annexatie, nederzettingen, militaire overheersing en een systeem dat niet anders dan apartheid genoemd kan worden.