De laatste volzin
COLUMN - Ze waren op de kop af vijfenzestig jaar, vier weken en één dag getrouwd. De laatste tweeëneenhalve jaar leefden ze gescheiden: hij thuis, zij in een verpleegtehuis honderd meter verderop, wegens vergevorderde dementie. Hij ging sindsdien trouw elke dag op bezoek.
Ze was er diep ongelukkig. Ze snikte vaak, ze schopte machteloos tegen tafelpoten, bonkte met haar rolstoel tegen de muren, ze jammerde dat ze haar moeder nodig had, en bovenal wilde ze weg, weg, weg – naar huis. Maar haar eigen huis herkende ze al lang niet meer. Die ene keer dat hij haar mee terug nam, gedroeg ze zich als een kat in een vreemd pakhuis en mompelde kleintjes dat ze eigenlijk liever naar huis wilde. Ze wilde vooral terug naar vroeger, dacht ik dan.
Ze zakte steeds verder weg. Haar zinnen rafelden in flarden uiteen en haar woorden raakten in de war, en wat ze zei was vaak onverstaanbaar. Een enkele keer kwam er plots een coherente frase uit, drie of vier woorden achtereen in de goede volgorde. Dat voelde van de weeromstuit als een volzin. Het ging toch nog best goed met haar, zei hij dan optimistisch.
Hij bleef trouw komen. Hem herkende ze wel: zodra ze hem zag, lichtte haar gezicht op: de onrust en onvrede verdwenen op slag en haar ogen kregen weer glans. Hij was haar man, zij werd weer zijn meisje. Tien seconden later zakte ze meestal weer weg in haar dommel.