De aanslag en de gebarentaal

Wat is Nederland toch een achterlijk land. Terecht plaatste de webredactie van Onze Taal gisterenochtend een kritisch stukje over de zogenaamde ‘erkenning’ van het Limburgs die minister Ollongren dit weekeinde uitriep. Dat is een erkenning van niets, een verkiezingsstunt, een puur symbolisch gebaar, terwijl er twintig jaar geleden ook al zo’n erkenning is geweest, ook al een symbolisch gebaar. Waarom de Limburgers het slikken is mij een raadsel. Maar dan maakt de overheid tenminste nog een symbolisch gebaar richting de Limburgers, zoals het een paar maanden geleden een gebaar maakte naar de sprekers van het Nedersaksisch. Om erkenning van de Nederlandse Gebarentaal wordt al veel langer gevraagd. In 1997 (ne-gen-tien-ze-ven-en-ne-gen-tig) was er al een commissie die op die erkenning aandrong.

Foto: foto: daBinsi (http://www.flickr.com/photos/dabinsi/)

De derde landstaal

De provincies in het noorden en het oosten van het land laten het er niet bij zitten. Nadat een verzoek tot erkenning van het Nedersaksisch vorige maand door minister Spies werd afgewezen, is men nu een handtekeningenactie begonnen om de minister tot andere gedachten te brengen.

Zo’n erkenning is vooral een politieke kwestie. Wetenschappelijke (dat wil zeggen: taalkundige) argumenten ervoor of ertegen zijn er eigenlijk niet. Het Nedersaksisch is een min of meer samenhangende groep dialecten die verwantschap vertonen met de ‘Platduitse’ dialecten aan de andere kant van de grens. Ze verschillen van het standaard-Nederlands, maar of die verschillen groot genoeg zijn om van een taal te spreken, dat is een willekeurige kwestie.

Het geharrewar gaat dan ook vooral over geld. De provincies willen de erkenning omdat ze hopen op die manier meer geld uit Europa te krijgen. De minister wil de erkenning niet omdat deze ook allerlei (financiële) verplichtingen voor het Koninkrijk der Nederlanden met zich meebrengt. Daarnaast is het voor de provincies vooral ook een prestigekwestie: door te laten zien dat ze een ‘eigen taal’ hebben, kunnen ze beter verdedigen dat er een eigen bestuurslaag moet zijn, de provincie. Daarnaast heeft de erkenning ongetwijfeld voor sommige sprekers een emotionele waarde: de overheid kan er een gebaar mee maken naar een immaterieel erfgoed dat langzaam maar zeker aan het verdwijnen is.

Lezen: Venus in het gras, door Christian Jongeneel

Op een vroege zomerochtend loopt de negentienjarige Simone naakt weg van haar vaders boerderij. Ze overtuigt een passerende automobiliste ervan om haar mee te nemen naar een afgelegen vakantiehuis in het zuiden van Frankrijk. Daar ontwikkelt zich een fragiele verstandhouding tussen de twee vrouwen.

Wat een fijne roman is Venus in het gras! Nog nooit kon ik zoveel scènes tijdens het lezen bijna ruiken: de Franse tuin vol kruiden, de schapen in de stal, het versgemaaide gras. – Ionica Smeets, voorzitter Libris Literatuurprijs 2020.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

De Paasvuren laaien op: opstand der Saksen?

Het is ogenschijnlijk een grappig berichtje in het nieuws vanavond — een van de Hart-van-Nederlan dse berichtjes waar geen enkel nieuwskanaal meer zonder kan. Maar als je wat doorleest, zit er onrust achter. In Espelo is het grootste paasvuur ter wereld ooit gebouwd. Het ding is 45,98 meter hoog en daarmee rijp voor The Guiness Book of Records. (Zie bijvoorbeeld De Telegraaf en De Gelderlander. Ook het 8-Uur Journaal besteedde er aandacht aan.)

Als je de berichtgeving goed leest, merk je dat het niet alleen maar lollig is, dat opstoken van het paasvuur. Bijna 20 jaar geleden, in 1993 publiceerde Ton Dekker van het Meertens Instituut een artikel met de titel Paasvuren, een veranderlijke traditie tussen toerisme en lokale identiteit. Allebei die polen komen we tegen in de moderne berichtgeving.

“De laatste jaren staan er op eerste paasdag tegen de avond overal in Twente en Salland files van mensen die naar het vuur komen kijken,” schrijft De Gelderlander, die tegelijk ook meldt dat de paasvuren ‘niets’ met het christelijke paasfeest te maken hebben.

Dat laatste verhaal speelt mogelijk een rol in de toeristische aantrekkingskracht. Het is zeker van groot belang in de tweede pool in Dekkers artikel: het beleven van de lokale identiteit. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het commentaar van Gerrit Kraa, een bekende Achterhoekse kenner van het dialect en de geschiedenis in het Reformatorisch Dagblad: