COLUMN - Op een maand na tien jaar geleden ontmoette ik een jonge vrouw die drie jaar eerder naar Nederland was gevlucht en asiel had aangevraagd (en ook zou krijgen). Ik zal haar hier aanduiden als H, omdat nog altijd een buitenlandse inlichtingendienst in haar is geïnteresseerd, zelfs al onthoudt ze zich hier van politieke activiteiten.
Gisteren kreeg ze de Nederlandse nationaliteit en daarom reisde ik naar het provinciestadje waar de naturalisatieplechtigheid plaatsvond. U zult zich misschien herinneren dat deze jaarlijkse ceremonie een erfenis is van minister Verdonk en ik beken dat ik me er alleen al om die (slechte) reden wat ongemakkelijk bij voelde. Ik heb niet het idee dat allochtonen zich meer aangesloten voelen bij onze samenleving doordat ze in het openbaar een eed afleggen tegenover onze driekleur.
De raadszaal zat vol met mensen uit alle werelddelen en het Nederlands werd gesproken met meer accenten dan ik ooit in één vertrek bij elkaar hoorde. Vanachter de tafel waar normaliter het college van B&W zit, keek onze nieuwe koning zijn nieuwe onderdanen welwillend aan.
De burgemeester legde uit wat de plechtigheid inhield, droeg een gedicht voor en las de “verklaring van verbondenheid” voor: de korte tekst waarmee iemand toezegt ‘de grondwettelijke orde van het Koninkrijk der Nederlanden, haar vrijheden en rechten te respecteren’ en ‘de plichten die het staatsburgerschap met zich meebrengt getrouw te vervullen.’ Geen proza waarover ik enthousiast kon worden. Over het bijbehorende stuk drukwerk ook al niet, met een molen op de omslag.
Een voor een kwamen de mensen naar voren om hun eed af te leggen, waarna ze een verklaring, een bos bloemen (oranje) en een kookboekje met Hollandse gerechten kregen. Na afloop zongen we – zie de bijgevoegde foto – het Wilhelmus, net zo slapjes als tijdens een internationale voetbalwedstrijd. Het was goed dat het maar één couplet duurde, want ik zou deze belediging van het beste volkslied ter wereld anders niet hebben verdragen. Daarna werden Nederlandse vlaggen tevoorschijn gehaald voor een groepsfoto. De hele ceremonie straalde Rita Verdonk uit.
Desondanks was ik geboeid en ontroerd. Voor een formele bijeenkomst was het prettig informeel. Het colbertje dat ik voor de gelegenheid had aangetrokken, had beslist niet gehoeven. Er waren kinderen in de zaal, die er enthousiast doorheen kletsten. De mensen die met hun bos bloemen (oranje) terugkeerden, werden door hun vrienden en familie vrolijk gefeliciteerd en gezoend. Als een kind de belofte had afgelegd, klonk er applaus. Het ging er zo gemoedelijk aan toe dat de burgemeester de aanwezigen moest verzoeken iets rustiger te zijn.
De mensen die de eed aflegden, hebben allemaal een bijzonder verhaal te vertellen. Ze hebben zonder uitzondering een keuze gemaakt die autochtone Nederlanders nooit zullen begrijpen. H heeft om politieke redenen moeten vluchten. Ik heb geen idee wat dat inhoudt, zoals ik ook niet kan navoelen wat twee homoseksuele mannen, die gelijktijdig hun belofte deden, in hun vaderland moeten hebben doorstaan. De mensen die met een Nederlander zijn getrouwd, hadden natuurlijk een veel leuker motief, maar ook hun ervaring is voor mij een onbegrijpelijke.
Ze hebben ook behoorlijk veel moeten doen voor ze hun Nederlanderschap kregen. Een inburgeringsexamen behaal je niet zomaar en Nederlands is bepaald niet gemakkelijk. (Ik zal een gemakkelijke grap over Ann Goldstein achterwege laten.) Gaandeweg realiseerde ik me dat het voornaamste deel van de ceremonie niet de eedaflegging was, maar het praatje van de burgemeester, die namens de gemeente en de gemeenschap uitlegde aan de nieuwkomers dat hun inspanningen zijn gewaardeerd.
Na afloop streken we neer op een terrasje bij het raadhuis. Het zonnetje scheen heerlijk, we dronken wat koffie en spraken over het nieuwe huis dat H en haar echtgenoot hadden gekocht, over de hypotheek die ze toevallig net die middag rond hadden gekregen, over de tuin, over kinderen krijgen, over H’s ouders, over de reis naar Amerika die H – voorzien van een paspoort – en haar man willen gaan maken en over de plechtigheid die we net hadden meegemaakt.
Ik vertelde dat ik het wat goedkoop vond dat de gemeente de mensen een bosje bloemen (oranje) en een Hollands kookboek gaf om aan te geven hoezeer hun inzet gewaardeerd was geweest.
‘In ceremonies als deze zijn we in Nederland gewoon niet goed,’ zei ik.
‘Inderdaad,’ beaamde H werktuigelijk, ‘hierin zijn we niet goed.’
We.