Waarom komt een alternatief voor het neoliberalisme niet van de grond?

Het neoliberalisme is in de afgelopen jaren veelvuldig dood verklaard, maar lijkt ondertussen maar niet op te houden met bestaan. Dat is moeilijk los te zien van het gebrek aan een alternatief. Mensen willen best afscheid nemen van oude ideeën, maar dan moeten er wel nieuwe ideeën voor in de plaats komen. Waar zijn die nieuwe ideeën? Waar zijn de alternatieven? Blijven hangen in het einde van de geschiedenis Een deel van de verklaring ligt misschien in wat is blijven hangen van het befaamde artikel van Francis Fukuyama, The end of history or the last man. Het idee dat de liberale democratie een eindstadium is in de ontwikkeling van ons politieke systeem en 'an unabashed victory of economic and political liberalism'. Hij zag een 'total exhaustion of viable systematic alternatives to Western liberalism'. Als alle alternatieven falen en je houdt het voor mogelijk dat er één systeem overblijft, als een eindstadium van een voltooide ontwikkeling, dan ligt nadenken over alternatieven niet voor de hand. In dat licht is het huidige besef dat er alternatieven nodig zijn vooruitgang. Een besef dat is geholpen door de antiglobalisten en Occupy. En door de econoom Piketty die aantoonde wat iedereen al dacht te zien, namelijk het probleem van toenemende verschillen tussen rijk en arm. In die zin komt het einde van de geschiedenis ten einde, maar dat betekent niet dat er al een nieuw begin is. De herstart van de geschiedenis van Rutger Bregman Al zijn er mensen die daar anders over denken, zoals de mens Rutger Bregman. In dit artikel op De Correspondent gaat hij terug naar het begin van het neoliberalisme. Hij laat zien hoe lang het duurde voor het mainstream werd en hoe ideeën, als de tijd rijp is, naar het centrum van de macht kunnen schuiven. Hij voert daarbij een aantal bekende hedendaagse economen op en hun ‘radicale ideeën' en concludeert 'dat die tijd nu gekomen is.' Nu is een zekere blijheid en optimisme in deze tijd welkom. Maar hoe interessant ook, bevatten deze ‘radicale ideeën’ de kiem voor een alternatieve ideologie? Bieden ze ons nieuwe perspectieven op de economie? Of spelen deze economen eigenlijk hetzelfde spel als neoliberalen als Friedman en Hayek? De economen die het neoliberalisme vervangen? We lopen de ideeën van deze economen langs aan de hand van de citaten van Bregman: Thomas Piketty: 'Piketty toonde samen met Emmanuel Saez aan dat de ongelijkheid in de Verenigde staten even groot is als tijdens de roaring twenties.' Zijn oplossing: 'belastingen.' Gabriel Zucman: 'In zijn boek The Hidden Wealth of Nations (2015) becijferde hij dat de rijken maar liefst 7,6 biljoen dollar hebben verborgen in belastingparadijzen. […] voer een jaarlijkse, progressieve belasting op vermogen in voor alle multimiljonairs.' Marianna Mazzucato: 'Mazzucato laat zien dat […] wezenlijke innovatie vrijwel altijd bij de overheid begint. Neem de iPhone. Ieder stukje technologie dat van de iPhone een smartphone maakt in plaats van een stupidphone […] is ontwikkeld door onderzoekers wier salaris is betaald door de overheid.' En 'de investeringen van de staat zijn overal.' Big Tech, de farmaceutische industrie, Tesla. En ze vind het prima dat marktpartijen aan de haal gaan met door de overheid betaalde innovatie. 'Maar dan zou de staat wel zijn investering terug moeten krijgen […] Ook nu zijn er enorme uitdagingen waar een ondernemende staat zijn ongeëvenaarde innovatiekracht op los kan laten.' Stephanie Kelton: Deze Amerikaanse econome 'voegt toe dat de overheid desnoods geld kan bijdrukken om haar ambities te financieren. Over de staatsschuld of het begrotingstekort hoeven we ons niet zo’n zorgen te maken.' De overheid moet 'openbare diensten zien als investeringen in plaats van als kostenposten'. ‘Al met al hebben we het hier over een revolutie in de economische wetenschap’ aldus Bregman. Dat is nogal wat! Samengevat ziet die revolutie van deze hedendaagse economen er dan zo uit: Ongelijkheid is een groot probleem. De overheid moet daarom de belastingen voor de rijken verhogen. Daarnaast moet de overheid doorgaan met wat ze met name in de decennia na de tweede wereldoorlog heeft gedaan: investeren in innovatie, desnoods met geleend geld. Van die innovatie mogen marktpartijen gebruik maken, maar ze moeten er ook voor betalen. Gerecyclede verleden Dat klinkt allemaal heel redelijk. Het klinkt ook heel bekend. Piketty refereert aan de hoge belastingtarieven voor rijken net na de Tweede Wereldoorlog. Mazzucato brengt de space race van de jaren zestig in herinnering. Het bijdrukken van geld voor overheidsinvesteringen doet Keynesiaans aan. Is deze revolutie dan wel meer dan een verlangen terug naar het gematigd kapitalisme en de geleide economie zoals die tot de jaren 70 bestond? Het doet denken aan politici als Bernie Sanders en Jeremy Corbyn. Je kunt er sympathie voor opbrengen, of zelfs enthousiasme, maar uiteindelijk zijn het stemmen uit het verleden, niet uit de toekomst. Daarbij lijkt de ideologische reikwijdte van deze ‘nieuwe ideeën’ beperkt. Piketty toont aan dat de ongelijkheid groter wordt. Belangrijk, maar verandert dat iets aan onze blik op ongelijkheid? Mazzucato laat zien dat de overheid een groot aandeel heeft in technologische innovatie. Goed om de valse beeldvorming te corrigeren waarin de staat louter als probleem wordt weggezet. Maar verandert het iets aan hoe we kijken naar onze economie, die in de afgelopen decennia nogal verandert is? Bieden die ideeën überhaupt inzicht in de economie, of gaat het alleen over hoe de staat in die economie moet ingrijpen? Een recent interview [1] met Noortje Thijssen en Tim ’s Jongers, directeuren van de wetenschappelijke bureaus van GroenLinks en de PvdA, lijkt hetzelfde verlangen te weerspiegelen. Thijssen: “De afgelopen veertig jaar heeft de markt veel ruimte gekregen, de overheid werd juist als minder belangrijk gezien. Wij keren dat radicaal om.” Is dat omkeren, of is dat terugkeren? En is dat wel wat nodig is? Een alternatief verzinnen duurt héél lang Heel erg overtuigt de revolutie dus nog niet. Bovendien wekt het artikel op nog twee andere manieren een verkeerde indruk. Maar het zijn opmerkelijk genoeg juist die verkeerde indrukken, die ons op het goede spoor voor verandering kunnen zetten. Als we zijn interpretatie van de geschiedenis recht zetten, wordt duidelijker waar het ons om te doen moet zijn. Bregman schetst de lange weg die het neoliberalisme aflegt voor het dominant wordt. ‘In 1947 werd in het Zwitserse dorpje Mont Pèlerin een kleine denktank opgericht, de Mont Pèlerin Society […] In die tijd, net na de Tweede Wereldoorlog, waren de meeste politici en economen volgelingen van de Britse econoom John Maynard Keynes’. En over waarom die weg zo lang is: ’Het kost meestal een generatie, of nog langer’ schreef Hayek, ‘en daarom lijken (onze) ideeën nu nog zo machteloos om de wereld te beïnvloeden.’ Zo wekt hij de indruk dat het tot wasdom komen van een ideologie lang duurt. En vervolgens dat in de jaren zeventig een oude ideologie, het Keynesianisme, werd afgelost door een nieuwe, het neoliberalisme. We gaan terug naar depressie van de jaren 30 en de crash die eraan vooraf ging om te zien wat daar niet klopt. De snelle opmars van het Keynesianisme Die crash komt in 1929 niet uit de lucht vallen. In 1928 zijn er tekenen voor wat komen gaat. Bij JP Morgan gaat een memo rond met de woorden ‘de markt kookt’. Op 12 juni en nogmaals op 8 december zakt de beurs in, maar herstelt zich beide keren weer, mede dankzij opbeurende woorden van president Hoover. De invloedrijke econoom Irving Fisher denkt dat de markt een permanent hoger niveau heeft bereikt. Dat is vlak voordat de markt op 29 oktober 1929 instort. In 1930 stijgt de werkloosheid die het jaar ervoor 3,2% bedraagt naar 8,7%. President Hoover denkt dat de economische basis nog steeds goed is, maar de crisis verergert en de werkloosheid stijgt verder. 15,9% in 1931. 24,9% in 1932. In dat jaar vinden er openbare verhoren plaats in het Amerikaanse congres over de volledig ingestorte economie. “The leading industrialists and bankers testified. They hadn’t the foggiest notion”, aldus een commentator. “The old order did not know what to do” [2] Dat is 1932. Het is al drie jaar crisis. In Philadelphia dreigen 250.000 mensen te verhongeren nadat een noodfonds zonder geld komt te zitten. Volgens een conservatieve schatting schuimen bijna 11 miljoen werkloze Amerikanen (op een bevolking van 123 miljoen) de straten af op zoek naar werk. Bregman haalt Milton Frieman aan die zegt dat in tijden van crisis, de reactie afhankelijk is van ‘the ideas that are lying around’. Maar het probleem is dat de zittende orde geen bruikbare ideeën heeft klaarliggen. Het keynesianisme bestaat namelijk nog niet. Keynes is in Cambridge al wel begonnen aan zijn boek The General Theory of Employment, Interest and Money, dat er de theoretische basis voor zal gaan vormen. Dat wordt echter pas in februari 1936 gepubliceerd. De praktijk van het Keynesianisme wordt dan ook niet door Keynes geïnitieerd. President Franklin Delano Roosevelt, de opvolger van Hoover, kan daar niet op wachten. Hij ziet zich genoodzaakt tot economisch ingrijpen. Onder de naam de New Deal, trekt hij het initiatief om de economie aan de gang te krijgen naar de overheid toe. Zo krijgt, in en onder druk van de depressie, het Keynesianisme binnen enkele jaren voor het eerst vorm. Daar gaat geen decennia durende mars door de instituties aan vooraf. De parallelle opkomst van het neoliberalisme In diezelfde jaren ziet ook het neoliberalisme het licht. Anders dan Bregman suggereert, begint de ideevorming daarvoor ook voor de Tweede Wereldoorlog. In 1938 vindt onder de naam Colloque Walter Lippmann, in Parijs een conferentie plaats. Als noemer voor de ideeën van de deelnemers, word daar voor het eerst het woord neo-liberalisme gebruikt. Onder die bezoekers bevinden zich Von Mises en Hayek, die later onderdeel uitmaken van de Mont Pèlerin Society. Hun gezamenlijke geschiedenis van ideeënvorming gaat overigens nog verder terug. Naar bijeenkomsten op de Stubenring in Wenen, waar de Internationale Kamer van Koophandel (ICC) was gevestigd. Daar werkte Von Mises en organiseerde hij eind jaren 20 om de week een privé seminar met gelijkgestemde economen als Hayek. [3] Het neoliberalisme en het Keynesianisme zijn dus generatiegenoten. Maar waarom wordt het Keynesianisme op dat moment dan politiek dominant en het neoliberalisme niet? De jaren twintig zijn in de V.S. jaren van laissez-faire. Het bedrijfsleven wordt niets in de weg gelegd. Maar in de neergang na de crash, dragen de impulsen in de markt louter bij aan de vicieuze cirkel. Een terughoudende overheid biedt geen uitkomst. Er is een actieve overheid nodig die een economische rol gaat spelen. Die overheid ontstaat door de New Deal en The General Theory van Keynes, die een oplossing bieden voor een accuut probleem. In de Tweede Wereldoorlog trekt de overheid de touwtjes vervolgens nog meer naar zich toe in wat een oorlogseconomie wordt genoemd. En die grote overheid verdwijnt niet, maar blijft economisch een grote rol spelen. Door de opbouw van de verzorgingsstaat en door nationaliseringen en regulering van grote bedrijven. Het Keynesianisme is daarmee ook de ideale intellectuele vijand van de neoliberalen, waar ze hun ideeën over markten en een kleine overheid aan kunnen scherpen. Dat duurt tot de economische crisis van de jaren 70, waar de Keynesianen geen oplossing voor hebben. Eindelijk krijgen de oude neoliberalen - Hayek, geboren in de 19de eeuw was al bijna 80 toen Thatcher in 1979 aan de macht kwam, Friedman 66 - ruimte voor hun ideeën. Geruststellend Het idee van Hayek, dat het een generatie of langer duurt voordat ideeën dominant worden klopte voor het neoliberalisme, omdat het niet klopte voor het Keynesianisme. Dat werd, onder druk van de omstandigheden, juist razendsnel dominant en dat is geruststellend. De ideologische omwenteling, waar velen op zitten te wachten, kan zich blijkbaar snel voltrekken. Welke denkbeelden er dan omgewenteld moeten worden, wordt duidelijker als we kijken naar de parallelle geschiedenis van beide ideologieën. Want er was niet eerst een Keynesianisme dat opgevolgd werd door het neoliberalisme. Het zijn generatiegenoten, met andere denkbeelden, die zich in decennia samenleven wel tot elkaar moesten verhouden. Parallelle geschiedenis Die parallelle geschiedenis valt in een paar perioden uiteen. Eerst de vormende jaren van de jaren 30 tot zo’n beetje de jaren 70. Het Keynesianisme ontwikkelt zich aan het politieke roer, onder druk van alledaagse politieke problemen die simpelweg om een antwoord vragen. De neoliberalen werken in die jaren in de academische marge aan een alternatief voor dat Keynesianisme, waar ze zich dan ook voortdurend toe moeten verhouden. Milton Freedman begint zijn boek Capitalisme and Freedom met de bekende woorden van Kennedy ‘Ask not what your country can do for you…’. Want om een alternatief te formuleren voor het wereldbeeld van je ideologische tegenstander moet je dat wereldbeeld natuurlijk kennen. De volgende periode begint aan het eind van de jaren 70, wanneer die rollen zich omdraaien. De Keynesianen worden vanuit de coulissen gedwongen te beschouwen wat het neoliberalisme onder Thatcher en Reagan in de praktijk betekent. De reflectie daarop leidt in de jaren 90 tot een derde periode die ook bekend staat als de derde weg. Onder leiding van Clinton, Blair en bij ons Kok, ontstaat een vorm van sociaaldemocratie, waarvan het klassieke economische onderstel - het Keynesianisme, neoliberale ideeën over markten in zich opneemt. Niet voor niets gaf Thatcher het volgende antwoord op de vraag wat haar grootste prestatie was: “Tony Blair and New Labour. We forced our opponents to change their minds.” Een problematische consensus Deze wending van de sociaaldemocratie naar vormen van marktdenken wordt vaak als een verlies gezien. Maar het is misschien beter het te lezen als een versmelting van twee oude ideologieën in een vergaande consensus over het speelveld van hun onenigheid. Decennia van strijd, waren ook decennia van naar elkaar luisteren. Van het in dezelfde taal leren denken. Van het ontstaan van een vergaande consensus over de taal die het speelveld van de politieke economie beschrijft. Links en rechts gebruiken hetzelfde woordenboek met begrippen als ‘markt en staat’, ‘marktwerking’, ‘ondernemerschap’, ‘innovatie’. Vergelijk het met een spelletje schaak. Links en rechts staan tegenover elkaar en spelen met een andere kleur, maar zijn het eens over het speelveld, over het bord, over de regels. En precies die consensus is problematisch. Want dat speelveld is gebaseerd op een politiek economische situatie die niet meer bestaat. Decennia aan politiek economische veranderingen hebben het speelveld verandert. Nieuwe spanningen en conflicten laten zich niet meer schaak zetten, niet door zwart en niet door wit. Het speelveld voldoet niet meer. Conclusie Uit de regelmatig geconstateerde dood van het neoliberalisme kun je de conclusie trekken dat we voor dat neoliberalisme een alternatief moeten vinden. Dat we, zoals Rutger Bregman, met tromgeroffel nieuwe Keynesiaanse variaties op het schaakbord moeten verwelkomen. Maar is dat de verandering die we zoeken? Hoe ingenieus de analyses van voornoemde economen ook zijn, misschien wordt het tijd om het speelveld zelf ter discussie te stellen. De onderliggende consensus. De taal waarvan iedereen zich bedient, links en rechts, wanneer we over politieke economie praten. [Bovenstaande artikel vormt de inleiding voor een serie artikelen die hier binnenkort te lezen zal zijn] --------- [1] Volkskrant, ‘Linkse partijen moeten de weg tonen naar wat er morgen mogelijk is’, 30 januari 2023 [2] Matt Stoller, Goliath. The 100 year war between monopoly power and democracy, Simon & Schuster Paperbacks, 2019, p.59-60 [3] Quinn Slobodian, Globalists. The End of Empire and the Birth of Neoliberalism, Harvard University Press, 2018, p.48

Lezen: De BVD in de politiek, door Jos van Dijk

Tot het eind van de Koude Oorlog heeft de BVD de CPN in de gaten gehouden. Maar de dienst deed veel meer dan spioneren. Op basis van nieuw archiefmateriaal van de AIVD laat dit boek zien hoe de geheime dienst in de jaren vijftig en zestig het communisme in Nederland probeerde te ondermijnen. De BVD zette tot tweemaal toe personeel en financiële middelen in voor een concurrerende communistische partij. BVD-agenten hielpen actief mee met geld inzamelen voor de verkiezingscampagne. De regering liet deze operaties oogluikend toe. Het parlement wist van niets.

Lezen: Venus in het gras, door Christian Jongeneel

Op een vroege zomerochtend loopt de negentienjarige Simone naakt weg van haar vaders boerderij. Ze overtuigt een passerende automobiliste ervan om haar mee te nemen naar een afgelegen vakantiehuis in het zuiden van Frankrijk. Daar ontwikkelt zich een fragiele verstandhouding tussen de twee vrouwen.

Wat een fijne roman is Venus in het gras! Nog nooit kon ik zoveel scènes tijdens het lezen bijna ruiken: de Franse tuin vol kruiden, de schapen in de stal, het versgemaaide gras. – Ionica Smeets, voorzitter Libris Literatuurprijs 2020.

Doneer!

Sargasso is een laagdrempelig platform waarop mensen kunnen publiceren, reageren en discussiëren, vanuit de overtuiging dat bloggers en lezers elkaar aanvullen en versterken. Sargasso heeft een progressieve signatuur, maar is niet dogmatisch. We zijn onbeschaamd intellectueel en kosmopolitisch, maar tegelijkertijd hopeloos genuanceerd. Dat betekent dat we de wereld vanuit een bepaald perspectief bezien, maar openstaan voor andere zienswijzen.

In de rijke historie van Sargasso – een van de oudste blogs van Nederland – vind je onder meer de introductie van het liveblog in Nederland, het munten van de term reaguurder, het op de kaart zetten van datajournalistiek, de strijd voor meer transparantie in het openbaar bestuur (getuige de vele Wob-procedures die Sargasso gevoerd heeft) en de jaarlijkse uitreiking van de Gouden Hockeystick voor de klimaatontkenner van het jaar.

Lezen: Het wereldrijk van het Tweestromenland, door Daan Nijssen

In Het wereldrijk van het Tweestromenland beschrijft Daan Nijssen, die op Sargasso de reeks ‘Verloren Oudheid‘ verzorgde, de geschiedenis van Mesopotamië. Rond 670 v.Chr. hadden de Assyriërs een groot deel van wat we nu het Midden-Oosten noemen verenigd in een wereldrijk, met Mesopotamië als kernland. In 612 v.Chr. brachten de Babyloniërs en de Meden deze grootmacht ten val en kwam onder illustere koningen als Nebukadnessar en Nabonidus het Babylonische Rijk tot bloei.