Je kan tegen die missie in Kunduz zijn, je kan ervoor zijn, of je kan het niet weten. Ik hoor zelf tot de (schijnbaar vrij kleine) groep mensen voor wie die missie niet de grootste urgentie ter wereld heeft, maar die eigenlijk ook weer niet zoveel problemen heeft met de doelstellingen en inrichting van het avontuur. Ik heb weinig bezwaar tegen het opleiden van een paar honderd toekomstige agenten, en als je dat in een oorlogsgebied doet kun je maar beter goed beslagen ten ijs komen. Tegelijk: ik was niet de straat op gegaan als die missie niet door was gegaan. Misschien ben ik gematigd voorstander, misschien ook niet. Ik weet het eigenlijk niet eens. Dat zijn keiharde grijstinten, inderdaad. Ja, dat kan nog in Nederland, in 2011, ook al vinden we van elkaar dat we altijd alles heel stellig moeten weten en daar vervolgens heel hard van alles over moeten roepen. Nuance is immers voor mietjes.
Nu wil het toeval dat ik lid ben van die ene partij waar dit hele Kunduz-verhaal om schijnt te draaien. Die partij waarvan de kamerfractie, na veel vijven en zessen uiteindelijk tóch besloot vóór de missie te stemmen terwijl veel leden en kiezers daar helegaar niet om zaten te springen. Die partij die op het partijcongres na nog meer vijven en zessen instemde met de door de fractie gekozen koers – edoch zulks allerminst unaniem. Kunduz maakt dat GroenLinks onder het vergrootglas ligt, en dat is begrijpelijk en terecht: je steekt je nek uit en recht de rug, en neemt een controversiëel besluit dat voor de buitenwacht goeddeels onverwacht lijkt. Dan komt het gedonder vanzelf. Van alle kanten. Van mensen die gestemd hebben op partijen die tegen de missie zijn (met name de grote broers op links), en van mensen die gestemd hebben op partijen die voor de missie zijn maar op de beslissende tegenstem van GroenLinks hadden gerekend.