“Maar 2,7%”? Genocide is geen rekensom
Er is een bepaald soort mens dat zich bij de koffieautomaat of in de reaguurderspanelen aan de onderkant van het internet buigt over de dood in Gaza alsof het om een spreadsheetprobleem gaat. Je kent het type: moreel zelfverzekerd, gewapend met een toetsenbord, en vastbesloten om het woord genocide af te serveren zolang de doden niet op industriële schaal worden geproduceerd.
“Het is geen genocide,” zeggen ze dan, “want er is ‘maar’ 2,7 procent van de bevolking omgekomen.” Alsof het pas écht genocide mag heten als de teller boven de 10, 50 of misschien liever nog 99 procent komt. Alles daaronder is blijkbaar gewoon een pittige militaire operatie met wat menselijke bijvangst.
Zo’n redenering is niet alleen moreel failliet, maar ook historisch blind. Het meet de vernietiging van een volk alsof het gaat om korting op een pak koekjes. Alsof het geen genocide mag heten zolang het percentage op papier ‘laag’ genoeg blijft. De werkelijkheid is dat genocide geen kwestie is van aantallen, maar van intentie. En die intentie druipt van elke puinberg in Gaza af.
Volgens het Verdrag inzake Genocide, dat ooit werd opgesteld om herhaling van de Holocaust te voorkomen, gaat het niet alleen om massamoord. Genocide betekent ook het opzettelijk toebrengen van lichamelijke of geestelijke schade, het vernietigen van leefomstandigheden. Je weet wel, precies datgene wat op dit moment doelbewust met Gaza wordt gedaan.