Altijd fijn, natuurlijk, als de krant opkomt voor taal en cultuur, zoals NRC dat vrijdag deed voor het Fries, en ook een beetje voor het Nederlands. De krant steunde daarmee een advies van de KNAW dat vorige week verscheen en waarin werd gesteld dat de Nederlandse overheid moet garanderen dat er minstens één universitaire opleiding Fries overeind moest blijven – zoals een eerdere KNAW-commissie al had gesteld dat je in alle grote universiteitssteden Nederlands moet kunnen studeren (in Amsterdam, Groningen, Leiden, Nijmegen en Utrecht).
De krant komt daarbij wel met een eigenaardig argument: “een rijkstaal mag geen spreektaal worden”. Kennelijk ziet de krant een hiërarchie van taalvormen, waarbij schrijftaal boven spreektaal staat.
Spreektaal is echter niet het fundament van een taal. Geschreven taal is dat wél: een goede grammatica, woordenschat en zinsopbouw zijn cruciaal voor het behoud van een taal. Onderzoek ernaar, door goed geschoolde promovendi die goed geschoolde docenten kunnen inspireren, blijft belangrijk.
Dat is een beetje een ouderwets idee. Nu ben ik van huis uit fonoloog, dat wil zeggen onderzoeker van taalklanken, maar ik denk niet dat er ook maar één taalkundige te vinden is die meent dat gesproken taal géén ‘goede grammatica, woordenschat en zinsopbouw’ heeft, of dat het niet onderzocht kan worden door goed geschoolde promovendi die goed geschoolde docenten kunnen inspireren.
Ik heb de indruk dat met de NRC met schrijftaal bedoelt wat ik ‘standaardtaal’ zou noemen: een genormeerde taal. Het idee is dan dat je om van een ’taal’ te spreken behoefte hebt aan een normenstelsel. Ook dat is een wat belegen idee, maar een die ook buiten de hoofdredactie van de NRC nog wel aanhangers heeft, al zit ook hier wel weer een misverstand in de gedachte dat ‘goed geschoolde promovendi’ onderzoek zouden moeten doen naar precies die standaardtaal, en wel op zo’n manier dat docenten er iets mee kunnen.
Ik vermoed eigenlijk dat dit hoofdartikel geschreven is door een jurist die meent dat neerlandici en frisisten de taal maken zoals juristen het recht maken. Dat gebeurt niet (en dat is ook nooit gebeurd). Taal is in die zin veel ingewikkelder dan de wet, en eerder afhankelijk van wat ‘de goegemeente’ stilzwijgend wil dan wat we met elkaar afspreken. De standaardtaal bestuderen is in die zin bestuderen wat die goegemeente wil, en eigenlijk nooit zelf iets verbeteren aan de standaardtaal.
Maar terzijde hiervan valt vooral over het Fries nog wel meer te zeggen. In 2022 verscheen Liuwe Westra’s indrukwekkende biografie van Tony Feitsma, (1922-2009), die hoogleraar Fries was aan de VU en juist meende dat het Fries zijn identiteit en bestaansrecht ontleende aan het feit dat het een ‘boerentaal’ was – juist niet in competitie met het Nederlands in allerlei officiële domeinen. Juist het feit dat er geen strikt onderscheid was tussen ‘hoge’ en ‘lage’ taal (‘schrijftaal’ en ‘spreektaal’) maakte het Fries een interessant fenomeen om te bestuderen én om voor te strijden.
Juist door het Fries in een keurslijf te dwingen van een ‘standaardtaal’ waarin het nauwelijks een functie heeft, kan je een taal volgens die redenering ook schaden.
Zoals de NRC ook al schrijft, kunnen we uit de strijd om het Fries veel leren over wat het Nederlands te wachten staat, in een wereld waarin die taal steeds meer domeinen gaat delen met het Engels, en sommige domeinen misschien gaandeweg wel aan het Engels moet overlaten. Zelfs in dat geval, zou ik zeggen, verdient het Nederlands nog altijd bestudeerd te worden. Zelfs als we de taal alleen nog als ‘spreektaal’ zouden gebruiken – dat moment is nog ver weg – is het de moeite waard om bij te houden hoe de mensen dan spreken op de momenten dat het Engels niet zoveel functie meer heeft.