Twee jongens
Er waren eens (in de jaren zeventig) twee jongens die allebei zetter werden. Ze hadden voor dat vak nooit gestudeerd, ze wisten er eigenlijk niets van af, ze wisten het verschil tussen een schreefletter en een schreefloze letter niet, want ze wisten niet eens wat een schreef was. Het is altijd handig als je zulke dingen leert op een Grafische School, maar die school hadden de twee nooit bezocht. Ze moesten het vak werkenderwijs onder de knie zien te krijgen. Hoe? Door erover te lezen, bijvoorbeeld. Zo kochten ze het prachtige boek The Typefinder en ook andere typografische standaardwerken, en werden ze na een paar jaar gewaardeerde zetters.
Laat ons die twee jongens B en H noemen. H was meer het precieze type, zo heeft hij een kerning-probleem voor een bepaalde zetmachine eens opgelost, daar de (Amerikaanse) fabrikant van op de hoogte gesteld, die vervolgens de machines aanpaste. Zo ging dat toen nog, dames en heren: je schreef een brief met je bevindingen, je eindigde die brief met ‘Misschien kunt u uw technici daar eens naar laten kijken’ – en dan keken die technici daar ook naar. Tegenwoordig gebeurt dat niet meer: alles wordt in China gemaakt, door undergraduates. Zo goedkoop mogelijk.
B daarentegen was eigenlijk niet zo in dat zetten geïnteresseerd. Hij verdiende er zijn geld mee, natuurlijk, maar zijn eigenlijke interesse zat in het schrijven, het beluisteren van muziek en, het spijt me dat ik het hier vertel, het drinken van lekkere drankjes zoals port of baco’s, of laat ons nu meteen maar eerlijk zijn: port en baco’s. Wat hij op een avond naar binnen kon brengen, geloofde niemand in Den Haag, anders zouden ze een drooglegging hebben afgekondigd. En ’s ochtends weer op tijd als zetter werkzaam, uiteraard.