Het CDA diende op 27 november een motie met als doel ‘shariapartijen’ te verbieden. Het kabinet zegde vervolgens toe daar onderzoek naar te doen. Maar hoe zit het met het verbieden van (politieke) partijen?
Artikel 2:20 Burgerlijke Wetboek bepaalt dat een rechtspersoon (dus ook een politieke partij) waarvan de werkzaamheid of het doel in strijd zijn met de openbare orde door de rechtbank verboden wordt verklaard en ontbonden, op daartoe strekkende vordering door het OM. Als alleen het doel in strijd is met de openbare orde kan de rechtbank de rechtspersoon in de gelegenheid stellen het doel aan te passen.
Kortom, noch minister, noch Tweede Kamer gaan over het verbieden van een shariapartij of andere rechtspersoon.
In strijd met de openbare orde
De hoofdvraag hierbij is uiteraard wat dient te worden verstaan onder het begrip ‘openbare orde’. Dat begrip staat ook in de Grondwet, in artikel 8 dat de verenigingsvrijheid regelt.
En dienaangaande is bij de totstandkoming opgemerkt dat slechts handelingen die inbreuk maken op de algemeen aanvaarde grondvesten van ons rechtsstelsel een verbod kunnen rechtvaardigen. Gebruik van geweld valt daaronder, evenals rassendiscriminatie en andere verboden discriminatie. Evenzo het heulen met een vijandige mogendheid, of het weerstreven van onherroepelijke rechterlijke uitspraken.