RECENSIE - Voor de Romeinen waren alle volkeren te noorden van de rijksgrens, de limes, één pot nat. Het waren ‘barbaren’. En dat woord is blijven hangen. Ieren, Schotten, Polen, Russen – elk volk aan de rand van Noordwest-Europa is wel voor korte of langere tijd ‘barbaars’ genoemd. Het woord was een vrijbrief om deze volkeren vervolgens ook barbaars te behandelen. Je zou dus verwachten dat een auteur die een boek schrijft over de volkeren ten noorden van de limes zijn best doet om die klassieke pejoratieve aanduiding te vermijden, en te verwerpen. Maar Peter Bogucki was dat duidelijk niet van plan. Dit boek (in de serie Lost Civilisations, voor Reaktion Books) gaat over The Barbarians, ‘de barbaren’. Waarom dat zo prominent gebracht moet worden, is onduidelijk. Blijkbaar kon hij geen andere verzamelterm bedenken.
In het voorwoord zegt hij dat zijn onderwerp ook best wel barbaars was.
Die volkeren kenden geen schrift, geen steden en, zo beweert hij, vergeleken met de Griekse en Romeinse was hun samenleving ‘chaotisch’. Bogucki: ‘ze voldoen aan vrijwel geen enkel criterium dat doorgaans wordt gebruikt om te bepalen of een samenleving “beschaafd” genoemd kan worden.’ Is dat echt zo? Of komt Bogucki gewoon niet los van de discriminerende klassieke maatstaven? Of weten we gewoon te weinig van deze ‘barbaren’? Hoe dan ook, ook al vindt hij ze onbeschaafd, toch wil Bogucki aantonen dat ze ook innovatief waren. En ‘ze dreven handel, bedreven akkerbouw en veeteelt, en vochten energiek en met veel enthousiasme.’ Waar hij dat laatste vandaan haalt, waarom hij ze toch wil afschilderen als ‘ruwe bolster, blanke pit,’ is mij een raadsel. Klassieke auteurs beweerden dat de barbaren graag en goed vochten, maar dat had een goede reden: dat was om hun tijdgenoten te waarschuwen want die ‘barbaren’ hadden de Romeinen in 9 n.Chr. in het Teutoburger Woud een verpletterende nederlaag bezorgd. Hoe dat zo kwam? De Romeinen waren weer eens binnengedrongen, om te late zien wie de baas was. En liepen in de val. In feite hadden de barbaren eeuwenlang meer last van Romeinse vechtlust dan andersom.
Dat de barbaren interessant zijn, intrigerend, valt niet te ontkennen. Enkele recente spectaculaire vondsten hebben nog eens duidelijk gemaakt dat historici deze volkeren altijd hebben onderschat. Dat is ook de rode draad in dit boek. Wie op zoek is naar een helder overzicht van de voornaamste vondsten en vindplaatsen, en wil weten wat daar zoal boven de grond is gekomen, heeft aan ‘De barbaren’ een prima boek. Keer op keer blijkt dat er buiten de limes net zo’n gedetailleerd en geïntegreerd economisch systeem aanwezig was als daarbinnen. Maar daarin blijft Bogucki helaas hangen. Hij beschrijft de vondst van grote handelscentra en van kostbare materialen en voorwerpen die bewijzen dat er zeer uitgebreide handelscontacten bestonden, maar dat is ook alles wat hij zegt. Nergens schetst hij een overkoepelend beeld van de barbaarse wereld. Hij heeft duidelijk ook geen zin in speculaties. Tientallen graven en bijbehorende grafvondsten passeren de revue, hij geeft vele intrigerende details, maar de betekenis van de vondsten blijft duister. Bogucki heeft het hooguit over ‘funeraire activiteiten’ en als het om de barbaarse religie(s) gaat, komt hij nergens verder dan termen als ‘het ceremoniële en spirituele leven’. De intrigerende afbeeldingen op de ketel van Gundestrup worden kortweg genoemd, maar niet beschreven of besproken. Een beetje speculeren had het beeld van de barbaren een stuk vooruit geholpen. Hetzelfde geldt voor de Schijf van Nebra. Wat is daarop te zien? Deskundigen hebben er fraaie theorieën over opgesteld maar het enige dat Bogucki naar aanleiding van de Schijf durft te zeggen is ‘dat de mensen uit de bronstijd grote belangstelling hadden voor de hemellichamen’ (p.91). Tja. Met die terughoudendheid bewijs je de barbaren geen dienst. En omgekeerd zouden de massagraven die her en der opduiken (waar niet?) dan weer wél bewijzen dat het toch wel wrede vechtjassen waren. Maar ik betwijfel ten zeerste of het leven te noorden van de Alpen werkelijk zoveel korter en wreder was dan dat in warmere streken.
Net wanneer het erop lijkt dat de ‘barbaren’ niet hoeven te rekenen op zijn morele steun, maakt Bogucki een verrassende draai. De volksverhuizingen, zo schrijft hij, de massale migraties van barbaren die het westelijk Romeinse rijk fataal werden, de grote misdaad der barbaren zogezegd, die hebben helemaal nooit plaatsgevonden. Of beter, ons beeld van ‘volksverhuizingen’ is ontleend aan klassiek nepnieuws.
De ware bron van zijn twijfel lijkt een gebrek aan archeologisch bewijs te zijn (p.178):
Het grootste probleem is dat archeologische vondsten nauwelijks materiaal opleveren waarmee bewezen kan worden dat er tussen 300 en 500 n.Chr. in de wereld van de barbaren sprake was van vermeende volksverhuizingen.
Dat is grotendeels waar. Maar absence of evidence nog geen evidence of absence. En zeker niet in de archeologie. Waar de archeologie niets te bieden heeft, kunnen de taalkunde en het isotopenonderzoek bijspringen. Bogucki komt zélf trouwens met een paar onweerlegbare ‘uitzonderingen’ op deze bewering, zoals de Gothen en de Angelsaksen. Maar hij houdt vol: die klassieke auteurs die moord en brand schreeuwden over wrede stammen die de rijksgrenzen overschreden, overdreven enorm. Ze hadden gewoon een afkeer van barbaren (p.179/180):
‘In de wereld van de barbaren was migreren niets nieuws. (…) de bewegingen van individuen en kleine groepen werden gedocumenteerd door de geletterde volken waarmee ze in contact kwamen en die deze bewegingen vervolgens verwerkten in verhalen over binnendringende “stammen” met collectieve identiteiten. Deze verhalen bepaalden het beeld van geleerden die eeuwen later de voorkeur gaven aan schriftelijke bronnen boven gegevens die de archeologie oplevert. Het is mogelijk dat over enkele eeuwen historici in de veronderstelling verkeren dat West-Europa in het begin van de eenentwintigste eeuw werd overspoeld door Poolse loodgieters, tenzij ze begrijpen dat deze uitdrukking in Frankrijk en Engeland werd gebruikt in een specifieke politieke context.’
Het is altijd verstandig om vraagtekens te zetten bij het romantische beeld van de woest oprukkende horden Germanen, Lombarden en Gothen, met in hun kielzog karrenvrachten vol vrouwen, kinderen, huisraad en vee. Maar dat beeld is allang achterhaald. Veroveren doe je met een leger, en dat hoefde in die tijd echt niet zo groot te zijn. En dat de barbaren in de loop van de vijfde eeuw het bestuur in Noordwest-Europa overnamen, staat buiten kijf. Het vraagstuk waarom deze ‘volksverhuizingen’ zo weinig archeologische sporen hebben achtergelaten (waarom we, met andere woorden, in het bodemarchief geen scherpe scheiding tussen ‘Romeins’ en ‘barbaars’ aantreffen) behoort allang tot het verleden en de oplossing die Bogucki aandraagt is niet serieus te nemen. Zelfs de grootste, meest gewelddadige veroveringen laten geen directe sporen na – of het moet gaan om het systematisch platbranden van steden. Maar dat deden de barbaren niet. Ze namen de beste landgoederen en paleizen gewoon over.
En zo gaat dit bij vlagen onderhoudende boek aan het eind roemloos ten onder. Je mag best voor ze opkomen, voor de barbaren. Maar daarvoor hoef je de klassieke auteurs niet af te schilderen als paniekerige voorlopers van alt.right. Juist innovatieve barbaren kunnen op een gegeven moment heel gevaarlijk worden.
Peter Bogucki, De Barbaren, Omniboek.
Reacties (2)
Welk tijdvak beschrijft dit boek eigenlijk? Van de schijf van Nebra (1600 v. Chr – ten tijde van de Minoische beschaving) tot de slag in het Teutoonse woud is wel een héél eind. Alsof je de domkere vroege middeleeuwen plotseling in de 21e eeuw positioneert.
Geïsoleerd en klein als het voorbeeld is, over een kwestie in het oud-Fries ten opzichte van het ouder oud-Fries, ondanks het zogenaamde conservatieve karakter van de Friezen lijken ze toch wel voorlopers in staatkundige *overleving* te zijn geweest vanaf de Romeinen tot en met Carolus Magnus.
We weten nl. van een breekpunt in de Friese naamgeving, dewelke overging van iets wat op Latijn leek (ik noem even geen namen maar het was anders), naar het bisyllabische slaafachtige M-naamtype (Wobbe, Wubbe, later Fokke, Sukke).