In het relatief rijke Europa van 2009 telde UNICEF 13 miljoen kinderen die noodzakelijke basisvoorzieningen misten. In Portugal, Bulgarije en Roemenië had meer dan een vijfde van de kinderen te lijden onder armoede. We mogen aannemen dat inmiddels, drie jaar later en een diepgaande economische crisis verder, deze aantallen zijn gestegen en dat er nog wel wat landen bij zijn gekomen. Europa biedt een groot aantal van haar kinderen weinig tot geen perspectieven. En voor de jongeren in de zuidelijke landen is het al niet veel beter. De jeugdwerkloosheid loopt er op tot boven de 50%. Spanje heeft nu een jeugdwerkloosheidspercentage van 52%. De ‘indignados’ die in 2011 met hun tentjes de pleinen in de Spaanse steden bezetten kwamen vorige maand weer bijeen en moesten constateren dat een nieuwe regering hen tot nu toe nog geen oplossingen had gebracht.
Het rapport van UNICEF, Report Card 10, heeft de armoede op twee manieren gemeten. Via een 14 items tellende criteria lijst met punten als drie maaltijden per dag, een rustige plek om huiswerk te maken, schoolboeken of een internetverbinding, en door te kijken naar de relatieve armoede: waar bevinden de kinderen zich ten opzichte van de armoedegrens in hun eigen land. Zo gemeten moet 70% van de Roemeense kinderen beschouwd worden als arm, evenals de helft van Bulgaarse kinderen en 27% van de Portugese kinderen (in 2009). Zelfs als je weet dat een kwart van de Roemenen een paar jaar eerder nog onder de armoedegrens zat (ter vergelijking: Polen 17%, Oostenrijk 6%), is die armoede onder kinderen in Roemenië wel erg schrijnend. En dan herinneren we ons misschien ook nog wel de trieste beelden van Roemeense kindertehuizen van een paar jaar terug. Als we de toekomst van het land moeten afleiden uit de situatie waarin de kinderen moeten opgroeien mogen we een nog veel grotere migratiestroom richting het noorden verwachten dan die waar men zich nu zorgen om maakt. Wellicht een agendapunt voor het overleg van het IMF waarvoor minister De Jager vandaag en morgen in Boekarest is?
Roemenië is een arm land met een rijke natuur. Nog wel. Het is een van de weinige Europese landen met een oerbos, een bos waar honderden jaren geen menselijke ingrepen hebben plaatsgevonden. In dat bos leven nu nog zo’n 6000 bruine beren, de helft van alle beren in Europa. Maar hoe lang nog? Veel bossen zijn sinds de val van het communisme weer in privé handen gekomen. En “terwijl Ceausescu ‘zijn’ staatsbossen bijzonder nauwgezet beheerde, is dat bij de privé-eigenaars lang niet altijd het geval. Vaak zien zij snel geldgewin in de kap van bomen”. Eco-toerisme zou een uitkomst kunnen zijn. “Levende beren brengen meer op dan dode”, proberen de natuurbeschermers aan de eigenaren duidelijk te maken. Maar de overheid zet met een nieuwe wet koers op liberalisering van het kappen van bossen. Volgens het World Wildlife Fund uitsluitend ten voordele van enkele Chinese en Oostenrijkse houtbedrijven. En de ruime verkiezingswinst deze week van de nog maar pas aangetreden centrumlinkse regering zal hierin ook niet direct verandering brengen.
Is Europa dan niet rijk genoeg om zowel de arme kinderen als de bruine beren meer perspectieven te bieden?