COLUMN - In de bijdrage van 4 februari 2019 op Bij Nader Inzien, concludeert politiek filosoof Teun Dekker dat de Nederlandse politiek zich de afgelopen twintig jaar heeft bewogen “tussen de regenten van het tweede Paarse kabinet en het populisme van ‘de nieuwe politiek’”, waarmee “de relatie tussen burgers en bestuurders ernstig verstoord” is geraakt. Hiermee probeert Dekker de veelbesproken kloof te verklaren. Uit deze verklaring volgt een remedie: wederzijds respect tussen burgers en bestuurders. Of eigenlijk, als eerste stap, wederzijds begrip. Het betoog is echter gebaseerd op een inconsistente analyse van het – vermeende – probleem van de kloof tussen burgers en bestuurders.
De ‘kloof’ als vertrouwensbreuk
Dekker heeft het enerzijds over het gebrek aan vertrouwen in de ‘hoge heren’ van het bestuur en anderzijds over het gebrek aan de wil bij bestuurders om hun beleid uit te leggen aan de mensen. Die tweede component heeft meer onderbouwing nodig dan de stellige bewering dat het zo is. Op welke manier zijn bestuurders nu minder bereid hun beleid uit te leggen dan twintig jaar geleden? Of minder open wat betreft dat beleid? Een meer principieel probleem schuilt echter in de eerste vermeende component: het gebrek aan vertrouwen.
Vorig jaar september stelde hoogleraar empirische politicologie Rudy Andeweg in Trouw juist dat er, wat vertrouwen betreft, geen sprake is van een vermeende ‘kloof’: “het vertrouwen in de politiek en in politieke instituties als de volksvertegenwoordiging en de democratie is torenhoog, en is ook nauwelijks onderhevig aan schommelingen”. Hij baseerde zich daarbij op cijfers uit het Nationaal Kiezersonderzoek dat sinds 1971 kiezers bevraagt over de politiek. Hieruit blijkt dat het vertrouwen in de politiek al jarenlang relatief stabiel is en, in ieder geval in vergelijking met andere landen, ook hoog is. Ook hoogleraar politicologie Tom van der Meer constateert al jaren dat er onterecht van een groeiende vertrouwenskloof wordt gesproken. Kortom: met dat vertrouwen in de politiek lijkt het wel goed te zitten, juist in Nederland.
De ‘kloof’ als onbegrip
Tegelijkertijd is Dekker niet duidelijk over wat hij nu precies bedoelt met de ‘kloof’. Dekker opent en sluit met een notie van de kloof begrepen als vertrouwensbreuk. Meer specifiek, als vertrouwensbreuk die is ontstaan in Nederland in de afgelopen twee decennia en die dus ook ‘te dichten’ is. Tegelijkertijd doet Dekker beroep op Aristoteles om feitelijk een andere kloof te thematiseren: de ongelijkheid tussen bestuurders en burgers in hun competenties. Dit is een kloof waarbij “de bestuurlijke elite het beleid maakt en uitvoert, maar het volk, al dan niet via volksvertegenwoordigers, input geeft over hoe het beleid uitpakt”. Echter, deze tweede kloof is noodzakelijk en niet te dichten – dat is volgens Aristoteles ook niet wenselijk. Aristoteles gaat uit van de natuurlijke ongelijkheid tussen bestuurders en burgers en probeert zijn democratiebegrip hier juist op af te stemmen.
Dit brengt mij tot een derde begrip van de ‘kloof’, die impliciet in het betoog van Dekker opspeelt en gebaseerd lijkt op het natuurlijke onderscheid zoals Aristoteles die voorstelt, namelijk de kloof begrepen als wederzijds onbegrip over de rolverdeling binnen een democratie. Ofwel, niet een kwestie van vertrouwen, of slechts één van natuurlijke verschillen in competenties, maar een kloof tussen hoe burgers en bestuurders de rolverdeling begrijpen en hoe deze begrepen zou moeten worden. Volgens Dekker is namelijk deze rolverdeling op zich niet problematisch, maar pas wanneer één of beide rollen binnen die verdeling zich overschatten. Burgers kunnen zich namelijk zo machtig wanen dat ze de bestuurders niet meer nodig hebben en vice versa. Vandaar ook dat Dekker suggereert dat wij ons tussen regenten en populisten bewegen, zowel de regenten als de populisten hebben elk namelijk een verkeerd begrip van wat de rolverdeling binnen de democratie inhoudt: populisten zien geen rol voor bestuurders, regenten zien geen rol voor het volk. Ofwel zoals Dekker zelf schrijft: “Aan de ene kant kunnen bestuurders gaan denken dat ze de input van het volk eigenlijk helemaal niet nodig hebben. […] Maar het tegenovergestelde komt ook voor. Dan denkt het volk dat […] iedereen overal gelijk in is, ook in het kunnen maken van beleid”.
De ‘kloof’ als rolverdeling
Voor de duiding van onze hedendaagse politieke situatie is teruggrijpen op Aristoteles een problematische manoeuvre. Binnen de context van het oude Athene waren de rollen van burgers en bestuurders namelijk heel anders ingevuld dan tegenwoordig. Zo is er dan nog geen scheiding tussen politiek en administratie. Wat Dekker dan ook leidt tot het problematisch voorhouden van de rolverdeling binnen het oude Athene, als model voor de rolverdeling binnen de moderne politiek, gezien de curieuze uitspraak dat de volksvertegenwoordiging “input geeft over hoe het beleid uitpakt”, ofwel een passieve rol aanneemt. Deze uitspraak is curieus, omdat het opstellen van beleid juist een taak is van de volksvertegenwoordiging, gezamenlijk bepalen zij de te nemen koers en wiens belangen daarin worden behartigd. De volksvertegenwoordiging is hierin juist actief en sturend in een moderne democratie.
Dit betekent overigens niet dat er geen ‘kloof’ is binnen onze huidige politieke situatie. Die kloof is er niet één van (gebrek aan) vertrouwen, of van natuurlijke ongelijkheid, of zelfs van onbegrip, maar die van de rolverdeling binnen de democratie zelf: het ‘gat’ tussen burgers en hun vertegenwoordigers, zowel in politieke als administratieve zin. De vorm die de onvrede de afgelopen decennia aanneemt, kan wat mij betreft dan ook het beste worden uitgelegd als de ervaring van een ‘kloof’ die kleiner en kleiner wordt, maar zich tegelijkertijd meer en meer als onoverbrugbaar gat aandient: het noodzakelijke verschil tussen wat jij persoonlijk denkt en wat de overheid als jouw, bemiddelde, vertegenwoordiger doet. De suggestie die Dekker wekt door te spreken over een ‘te dichten’ kloof is contraproductief. Het dichter bij elkaar brengen van overheid en burger, meer wederzijds begrip, verankert de verkeerde veronderstelling: dat zo’n kloof niet noodzakelijk is. Democratie is de kloof en dat heeft hele andere implicaties voor het functioneren van democratie.
Deze colum van Jamie van der Klaauw (PhD Politieke Filosofie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam) verscheen eerder op Bij Nader Inzien.