Een bijdrage van Mark Bovens en Anchrit Wille, via Sociale Vraagstukken.
Om uitspraken te doen over politieke participatie heb je meer nodig dan alleen de gegevens van het Nationaal Kiezersonderzoek. Volgens Mark Bovens en Anchrit Wille is er wel degelijk sprake van een kloof tussen hoger en lager opgeleiden. Die kloof is ook zichtbaar op het vlak van de politieke betrokkenheid.
>Onderstaand artikel is een antwoord op een eerdere reactie van Hakhverdian, Van der Burg en De Vries. Volgens Hakhverdian cs is de kloof tussen hoog- en laagopgeleiden juist kleiner geworden voor zover het politieke interesse betreft. Dit in tegenstelling tot wat Bovens en Wille eerder beweerden.
In het boek Diplomademocratie proberen  we een aantal zaken te agenderen en te duiden: de dominantie van hoger  opgeleiden in vrijwel elke politieke arena; een aantal spanningen tussen  een professionele,  meritocratische invulling van politiek en  democratie als lekenbestuur, zoals het risico van scheve politieke  agenda’s en wantrouwen en cynisme bij lager opgeleiden; de opkomst van  populistische partijen en van een nieuwe scheidslijn in het Nederlandse  politieke landschap.
Wij zijn vooral geïnteresseerd in de consequenties van opleidingsverschillen in participatie in een reeks van politieke  arena’s.Dat neemt niet weg dat een belangrijke empirische vraag is waar  de door ons geschetste kloof tussen hoger en lager opgeleiden nu uit  bestaat en of die is toegenomen of niet. Bij de beantwoording van die  vraag is het verstandig om verschillende soorten opleidingskloven te  onderscheiden en om de tijdbalk goed in de gaten te houden:
 a) Een kloof in politieke participatie
Een groot deel van het boek, 3 hoofdstukken in totaal, is  gewijd aan een empirische onderbouwing van de stelling dat hoger  opgeleiden vrijwel alle relevante politieke en maatschappelijke arena’s  domineren. Daarbij gaan we uitgebreid in op arena’s als kabinet en  Tweede Kamer en op de belangenorganisaties op en rond het  maatschappelijk middenveld. Op die laatste twee terreinen laten we zien  dat met name vanaf de jaren zeventig, de lager en middelbaar opgeleiden  vrijwel volledig van het toneel zijn verdwenen – wat betreft het kabinet  was dat overigens al sinds de oorlog het geval. Hakhverdian cs beperken  zich in hun bespreking echter uitsluitend tot een paar vormen van  politieke participatie waarover in het NKO iets van longitudinale  gegevens beschikbaar zijn. Dat betreft maar een zeer klein onderdeel van  de participatiepiramide. Bovendien zijn we zelf in het boek op de door  hen besproken onderdelen zeer terughoudend in onze claims.
Allereerst de opkomst bij verkiezingen. Op dat punt kunnen we volstaan met te herhalen wat we in het boek (p. 39) daarover stellen: ‘In 1967, vóór de afschaffing van de opkomstplicht, was bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer het opkomstcijfer van de kiezers met alleen maar lager onderwijs vrijwel gelijk aan dat van de kiezers met een hbo of wo-opleiding – respectievelijk 93 en 97 procent. Daarna volgt er een periode waarin de opkomst van hoger opgeleiden op een constant zeer hoog niveau blijft en de opkomst onder lagere opleidingsniveaus op een lager niveau fluctueert. […] Bij de roerige verkiezingen van 2002 en 2003 is de opkomst van de lager opgeleiden weer wat gestegen om vervolgens bij de verkiezingen van 2006 weer te dalen. […] De afschaffing van de opkomstplicht heeft vooral bij de verkiezingen voor gemeenteraden, Provinciale Staten en het Europese Parlement gezorgd voor gestaag dalende opkomstcijfers. Uit tabel 3.1 blijkt dat vooral mensen met een lage opleiding bij dit soort verkiezingen eerder thuis blijven. […] Met name voor de meer ‘secundaire’ verkiezingen is de politieke invloed van hoog opgeleide burgers op de verschillende stembusuitslagen, en dus op de politieke besluitvorming, verder toegenomen.’ Het opleidingseffect speelt bij de Tweede Kamerverkiezingen wat ons betreft dus vooral in de periode 1967-2002 en verder vooral bij second order verkiezingen.
Dan de participatie buiten de verkiezingen. Daarover zeggen we in het boek het volgende (p. 40): ‘Voor een goed beeld van de andere vormen van politieke participatie is het lastig dat er sterke verschuivingen zijn in het soort politieke activiteiten dat burgers naast het stemmen ondernemen. Zo was demonstreren populair in de jaren zestig, zeventig en tachtig, maar sinds de afgelopen eeuwwisseling is het aantal burgers dat in het NKO zegt mee te hebben gedaan aan demonstraties, of aan een actiegroep, zeer sterk teruggelopen. Dat weerspiegelt ongetwijfeld de verschuivingen in het politieke actierepertoire en het feit dat er sinds de jaren tachtig weinig grote demonstraties zijn georganiseerd in ons land. Daar staat dan weer tegenover dat het internetactivisme, dat vóór de eeuwwisseling nog niet eens bestond, en de interactieve en deliberatieve vormen van democratie, die ook van wat recenter datum zijn, sterk zijn toegenomen. En het zijn nu juist die meer ‘moderne’ vormen van activisme die sterk door hoger opgeleiden worden gedomineerd.’ Laten we het er maar op houden dat het NKO een te beperkt middel is om op dit punt echt harde uitspraken te doen over verschuivingen door de tijd heen.
b)  Een kloof in opvattingen
in het boek stellen we dat met name rond een aantal  sociaal-culturele kwesties, zoals immigratie, integratie,  Europeanisering en criminaliteit, een duidelijk verschil in opvattingen  bestaat tussen hoger en lager opgeleiden. Die zie je niet alleen in het  NKO terug, maar ook, en nog sterker, in de data van het SCP. Deze issues zijn met name opgekomen vanaf de late jaren tachtig. Bij  andere, reeds langer bestaande kwesties op de ‘oude’  confessioneel/seculiere scheidslijn, zoals euthanasie en abortus, zie je  geen verschillen tussen hoger en lager opgeleiden. Datzelfde geldt tot  op zekere hoogte ook voor kwesties op de sociaal-economische  scheidslijn, zoals inkomensverdeling. Rondom deze kloof in opvattingen  kun je dus stellen dat een sterk verschil in politieke preferenties  vooral iets is van de laatste decennia en vooral sociaal-cultureel van  aard is. Die kloof rond sociaal-culturele issues ook bevestigd in  uitgebreid onderzoek van cultuursociologen, bijvoorbeeld uit Nijmegen en  Rotterdam. In een aantal empirische studies laten zij zien dat er met  name onder de grote groep niet kerkelijke burgers tegenwoordig forse  verschillen in opvatting bestaan tussen lager en hoger opgeleiden als  het gaat om etnocentrisme, nationalisme en law-and-order.
c) Een kloof in politiek wantrouwen en cynisme
Weer een andere kwestie is het verschil tussen lager en  hoger opgeleiden in houdingen tegen over politici en politieke  instituties. Ook rondom politiek wantrouwen en cynisme zie je al  decennia grote verschillen tussen lager en hoger opgeleiden. Zijn die  verschillen nu toegenomen of niet? In het boek zeiden we, op gezag van  Paul Dekker en Tom van der Meer van het SCP hierover het volgende: ‘In 1975 ontliep het aantal laag en hoog  opgeleide respondenten dat vond dat de regering niet voldoende deed om  hun welvaart te vergroten elkaar nauwelijks (47 om 45 procent), maar  dertig jaar later, in 2006, was twee derde (65 procent) van de lager  opgeleiden het hiermee eens tegenover nog maar ruim eenderde van de  hoger opgeleiden. Ook valt op dat het percentage lager opgeleiden dat  vindt dat mensen zoals zij geen enkele invloed hebben op wat de regering  doet, gestegen is tot meer dan twee derde (67 procent), terwijl dat  onder de hoger opgeleiden juist fors is gedaald (tot 32 procent). Dat  suggereert dat lager opgeleiden zich machtelozer zijn gaan voelen,  terwijl het politieke zelfvertrouwen en de tevredenheid van de hoger  opgeleiden juist is toegenomen. Wel dient hierbij de kanttekening te  worden gemaakt dat de toename vooral dateert uit de jaren tachtig en  negentig en dat de verschillen in het afgelopen decennium nauwelijks  meer zijn toegenomen.’ Dat spoort goed met de gegevens van Hakhverian cs  uit het NKO. Deze kloof in wantrouwen en cynisme is vooral toegenomen  in de jaren tachtig en negentig. Na 2002, met de opkomst van meer  populistische partijen zoals LPF, TON en nu de PVV, is het cynisme onder  lager opgeleiden iets gedaald en dat onder hoger opgeleiden toegenomen.  Dat past precies in onze argumentatie in het boek: de opkomst van  populistische partijen valt te zien als een reactie op – en een  correctie van – de dominantie van hoger opgeleiden bij het bepalen van  de politieke agenda. Hetzelfde zie je op dit moment bijvoorbeeld bij het  kabinet Rutte-Wilders: juist onder de – merendeels lager en middelbaar  opgeleide – SP en PVV stemmers neemt het vertrouwen in de regering toe.
d) Een maatschappelijke kloof
Nog een stap verder gaat de vraag of de maatschappelijke  segregatie tussen hoger en lager opgeleiden is toegenomen. Leven hoger  en lager opgeleiden steeds meer in gescheiden werelden en is opleiding  het equivalent geworden van levensbeschouwing, zoals in de tijd van de  verzuiling? Dit is een vraag die niet alleen sociologisch, maar ook  politiek relevant is. Van Lijphart leren we immers dat juist het  samenvallen van politieke, maatschappelijke en sociaal-economische  scheidslijnen tot polarisatie kunnen leiden. Zelfs als de  participatiekloof tussen hoger en lager opgeleiden net zo hoog zou zijn  als in de jaren zestig, dan nog zou het effect ervan zorgwekkender  kunnen zijn omdat de dempende werking van de zuilen, waarin hoger en  lager opgeleiden op levensbeschouwelijke en organisatorische grondslag  waren verbonden, is verdwenen en de maatschappij steeds meer langs  opleidingslijnen is verdeeld. In het boek suggereren we dat deze  maatschappelijke kloof ook is toegenomen, en dat hoger en  lageropgeleiden en hun kinderen elkaar minder dan tijdens de verzuiling  ontmoeten op school, op straat, langs de lijn, in het leger, of op het  werk. We hebben dat echter niet echt onderbouwd met data. Een mooi thema  voor vervolgonderzoek.
Mark Bovens en Anchrit Wille Binnenkort verschijnt er een special issue van het blad Beleid & Maatschappij over het boek Diplomademocratie. De bijdrage van Hakhverdian cs is daaruit afkomstig, evenals onze bovenstaande reactie.
Reacties (2)
En Marja van Bijsterveld dan?
Dankzij instituten als InHolland zijn er tegenwoordig meer hoger opgeleiden dan ooit.
Vroeger zaten al die lager opgeleiden in de mijnen en dan hoorde je ze minder. Nu zijn ze iedere avond op PowNews. Wat nou, kloof.