De Luxemburgisering van het Europees Parlement

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol
,

In hoeverre lijken Europese partijsystemen op elkaar? Door de uitslagen van de Europese verkiezingen in de verschillende Europese landen met elkaar te vergelijken kunnen we inzicht krijgen hoe Europese partijsystemen van elkaar verschillen en hoe het Europese partijsysteem is ontwikkeld.

De methode is een simpele correspondentie-analyse op de matrixen van de samenstelling van Europees Parlementsdelegaties naar staat. Dus hoe dichter twee landen naast elkaar staan des te meer ze op elkaar lijken qua partijsysteem en hoe dichter twee partijen bij elkaar staan hoe vaker ze in dezelfde landen sterk zijn.

In 1979 zijn er twee sterke tegenstellingen: op de horizontale dimensie aan de ene kant staan alle landen en aan de andere kant Engeland en de Conservatieve Europese Democraten. Op de verticale dimensie staan alle landen en aan de andere kant Frankrijk en de Gaullistische Europese Progressieve Democraten. De verdeling is dus met name tussen rechtse partijen. De rechtse krachten zijn verdeelt: de Conservatieve, de Gaullisten en de Christen-Democratische EPP zijn de drie uiterste. Omdat de meeste Europese landen Christen-democratische partijen hebben staan deze allemaal aan de kant EPP: Luxemburg, Nederland, Belgie, Duitsland en Italie. Deze Europese landen hebben “typische” Europese partijsystemen met Christen-democraten, liberalen en sociaal-democraten. Hierop was het originele partijsysteem van het Europees Parlement (stammend uit 1958) gebaseerd. Dit partijsysteem is in de meest pure vorm in Luxemburg te vinden. Frankrijk, Ierland, het Verenigd Koninkrijk en Denemarken met andere centrumrechtse partijen staan op de buitenrand: conservatieven in het Verenigd Koninkrijk en Denemarken, en Gaullisten in Ierland en Frankrijk.

In 1984 is dezelfde basisstructuur behouden: de Christen-Democratische EPP, de Conservatieve ED en de Gaullistische EDA op de uitersten. Centrum-rechts was verdeeld over drie partijen: een daarvan pro-Europees (EPP) en twee daarvan Eurosceptisch (ED en EDA). Die twee zijn dan weer verdeeld tussen de pro-Atlantische ED in landen met een protestantse achtergrond en de Republikeinse EDA in landen met een katholieke achtergrond. De andere partijen zijn de sociaal-democratische PES, die eigenlijk in alle Europese landen sterk is, de Communisten die in met name Italië en Frankrijk sterk zijn. De liberale ELD waar een deel van de Franse unie van liberalen en Christen-democraten UDF lid van is. Daarnaast is er de regenboog alliantie (een alliantie van groene en regionalisten met de Duitse Groenen als kernpartij), en het kort bestaande Europees Rechts van extreem-rechtse partijen.

In 1989 gebeurt er iets opmerkelijks: de communisten breken op in twee blokken, de pro-Moskou Coalitie van Links (UL) en de Eurocommunistische Verenigd Europees Links (UEL). De ene is met name sterk in Frankrijk (pro-Moskou) en de ander met name in Italie (Eurocommunisten). Daarnaast blijft de traditionele structuur bestaan: de UL doet het goed in Frankrijk, het land dat door zijn sterke Republikeinse Gaullisten en extreem-rechtse partijen aan de ene kant van het Europese spectrum staat. Aan de andere kant is er Italië waar met de UEL het goed doet en de Christen-democraten. En op de horizontale dimensie nog steeds de tegenstelling tussen het Verenigd Koninkrijk en de rest van het continent.

In 1994 treedt er een nieuwe partij toe tot het Europees Parlement: Forza Eruopa, de groep rond van de Italiaanse populistische partij Forza Italia. Ondertussen zijn de conservatieven toegetreden tot de EPP. De Fransen staan nog steeds ver af van de rest van Europa: met een eigen centrum-rechtse groep (EDA, rond de Gaullisten), een eigen extreem-rechtse groep (EN, rond het Front National) en een eigen progressief-linkse groep (ERA, rond de Radicale Partij van Links). Alle andere Europese partijen staan geconcentreerd op alle andere Europese landen: de centrum-rechtse EPP, de centrum-linkse PES, de liberale ELDR, de communistische EUL en de groene G.

In 1999 is er sprake van een totale Luxemburgisering van het Europees Parlement. De EPP heeft nu vertegenwoordigers uit alle Europese landen: de Britse Conservatieven, Forza Italia en de Franse Gaullisten zijn allemaal toegetreden tot de EPP. Alleen Ierland heeft een “eigen” Eurosceptische groep rond Fianna Fail vroeger een trouwe bondgenoot van de Gaullisten. Nu kunnen we beter zien wat de verschillen tussen de andere landen en partijen zijn.Aan de ene kant staan de klassieke volkspartijen EPP en PES, die sterk zijn in Spanje, Portugal, Luxemburg, Duitsland, Griekenland en het Verenigd Koninkrijk, Italië, Oostenrijk en Frankrijk. In een aantal van deze landen staan ook de communisten er nog goed voor. Een aantal landen staan verder hiervan: Nederland, Denemarken, België en Finland. In deze landen staan liberalen en Groenen er veel sterker voor. Er is dus een tegenstelling tussen staten waarin volkspartijen van links en rechts sterk staan en staten waarin progressieve partijen van links en rechts voet op de grond hebben gekregen.

In 2004 is dezelfde basis structuur te zien: Ierland (en nu Letland) apart omdat daar grote Eurosceptische partijen zijn met een eigen groep. Ook Polen en Italie hebben grote delegaties in deze groep. En dan is er een tegenstelling tussen landen met sterke progressieve partijen (liberalen en Groenen): Denemarken, Estland, België, Finland, Nederland, Slovenie en Frankrijk. En aan de andere kant landen waar communistische partijen sterk zijn (Griekenland, Cyprus en Tsjechie), dit zijn ook landen waar de centrum-rechtse EPP sterk staat. Die staan ook sterk in Duitsland, Portugal, Hongarije, Malta en Slowakije. De centrum-linkse PES staat in het midden tussen de liberale ALDE en de Communistische UEL/NGL in.

In 2009 is deze basisstructuur te zien: een nu veel grotere Eurosceptische groep, de ECR, rond de Britse Conservatieven samen met Poolse, Tsjechische en Litouwse populisten. De centrale tegenstelling tussen de andere landen is zoals eerder de tegenstelling tussen landen met sterke Groenen en liberale partijen (Estland, Nederland, Finland, Denemarken en Oosterrijk). Opvallend genoeg doen echter Eurosceptische partij EFD het hier goed en zijn er veel Non-Inscrit, Eurosceptici die te extreem zijn voor gevestigde partijen. De sterke progressieve partijen gaan dus gepaard met sterk rechts-populistische partijen. Aan de bovenkant staan nog steeds Portugal, Cyprus, Malta, Griekenland, Spanke, Hongarije, Slowakije, Italië, Duitsland en Letland. Hier doen de traditionele Europese volkspartijen (sociaal-democraten S&D en de centrum-rechtse EPP) het nog steeds goed en vaak de communisten ook.

Dus welke conclusies kunnen wie hierdoor trekken over de Europese partijsystemen? Ik denk drie: er was een standaard Europees partijenstelsel dat in Duitsland en de BeNeLux landen sterk stond. Luxemburg: hier is een sterke Christen-democratische partij, een sterke sociaal-democratische partij en een liberale partij. Dit stelsel met een tegenstelling tussen markt (Christen-democraten/liberalen) en staat(sociaal-democraten) en kerk (Christen-democraten) en staat(liberalen/sociaal-democraten) is lange tijd dominant geweest. Voor 1959 leek Frankrijk hier ook op, voor de jaren ’80 Oostenrijk ook en voor ’90 Italië ook.

Het Franse partijen stelsel (sinds 1959), het Britse, het Ierse en in mindere mate het Italiaanse partijenstelsel verhouden zich lastig tot dat Luxemburgse model: hun grote centrum-rechtse partijen hebben een sterke nationalistische oriëntatie. Dat zorgt ervoor dat ze ook lastig in Europa kunnen samenwerken: ze benadrukken de nationale eigenheid en zijn vaak Eurosceptisch.Daarom wisselen de Britse Conservatieven tussen samenwerking in de EPP en in een eigen groep, en zijn de Franse en Ierse Republikeinse partijen zolang onafhankelijk van de EPP geweest. Maar in tussen 1999 en 2009 was er sprake van een Luxemburgisering van deze landen. Ze gingen meer in pas lopen met de rest van Europa en dus samenwerken in de Christen-democratische EPP.

Tussen 1979 en de 2009 was er tweede ontwikkeling zichtbaar: de opkomst van sterke liberale en Groene partijen in een aantal Europese landen. Hierdoor stond een sterk verschil tussen landen met traditionele massapartijen (Christen-democraten, sociaal-democraten en communisten) en landen met sterke liberale en Groene partijen: zoals Nederland en Denemarken. Deze moderne partijsystemen hebben echter ook grote Eurosceptische randpartijen: denk aan de PVV of de Deense Volkspartij.
[cmon]

Reacties zijn uitgeschakeld