ANALYSE - Zijn de Arabische opstanden en Occupy Wall Street mislukt omdat ze er niet in slaagden politieke instituties te transformeren? Nee, zeggen Chiara Bottici en Benoit Challand op Jadaliyya, want het is de verkeerde maatstaf om hun succes te meten. Met het bezetten van pleinen bezette men feitelijk de democratische ruimte. Er valt een les uit te leren: democratie begint niet bij de stembus, maar bij onszelf.
De opstanden waren weliswaar spontaan, hadden geen organisatiestructuur, fondsen of leiders, maar daarmee waren ze niet onvoorbereid. We moeten de wijzende vinger – Facebookrevoluties, sociale media en grensoverschrijdende satellietkanalen – niet verwarren met het punt waar hij naar wijst: een nieuwe politieke taal. Een taal die sociale rechtvaardigheid en waardigheid mengt met niet langer bang zijn voor meedogenloze autoritaire regimes.
Volgens Bottici en Challand hebben de opstanden twee revolutionaire principes gemeen. Het eerste is inclusie: men kwam niet alleen op voor zichzelf, maar ook voor hen die anders zijn of sociaal kwetsbaar. Dat uitte zich in nationale identificatie, door ons ten onrechte aangezien voor traditioneel nationalisme.
Het tweede principe is presentism: het claimen van het hier en nu en het afwijzen van de vervreemding van een baanloze toekomst en vage politieke perspectieven. Presentism is tegelijk een filosofie die de prioriteit legt bij het heden én een methode voor dialoog voor de bezetters van de pleinen. Daardoor kwam menselijke waardigheid centraal te staan en maakte men duidelijk dat de politieke methode om de urgentie van de behoeften onder de bevolking te agenderen, gefaald heeft.
Zelf de agenda bepalen: politieke rechten centraal
Dat sluit goed aan bij de constatering van Shadi Mokhtari op Foreign Policy. Hij stelt dat mensen in het Midden-Oosten steeds meer zelf mensenrechten agenderen, daar waar dat decennialang vooral werd gedaan door krachten buiten de regio, terwijl intussen autoritaire regimes de stemmen in eigen land het zwijgen oplegden.
Nu treden mensenrechten op de voorgrond in de opstanden, in de roep om politieke hervormingen, eisen aan de nieuwe grondwet, ideeën voor de parlementaire agenda en de sociaal-economische politiek. Zelfs waar succes uitbleef namen machthebbers actie om te tonen dat ze mensenrechten wel degelijk belangrijk vinden. Op regionaal niveau zien we nu iets dat tot voor kort ondenkbaar was: landen spreken zich uit over mensenrechtenschendingen bij hun buren.
Het lijkt er wel op dat de lokale activisten andere prioriteiten stellen dan de internationale gemeenschap. Zij stellen niet cultuur, religie, marteling en gevangenschap centraal, maar het ontmantelen van de autoritaire politieke structuren. Niet omdat bijvoorbeeld vrouwenrechten en een halt toeroepen aan martelpraktijken niet belangrijk zouden zijn, maar omdat men bang is dat te veel aandacht daarvoor de aandacht afleidt van algemene politieke rechten.
De protesterende burgers en mensenrechtenactivisten in het Midden-Oosten zien politieke participatie niet alleen als fundamenteel mensenrecht, maar – binnen de autoritaire context waarin zij leven – vooral ook als een recht dat aan andere mensenrechten vooraf dient te gaan. Daarbij stellen zij en passant ook de manier waarop het Westen binnen de context van de strijd tegen terrorisme omgaat met mensenrechten aan de kaak. De schijn is ontstaan dat we mensenrechten voor het Midden-Oosten zien als relatief en die in het Westen als universeel.