Sociale Vraagstukken

297 Artikelen
Achtergrond: Jay Huang (cc)
Foto: copyright ok. Gecheckt 02-03-2022

Fact free politics zijn zo slecht nog niet

De politiek mag niet opgeslokt worden door wetenschap en technologie, vond Max Weber. Dat leidt slechts tot depolitisering en technocratie. Een zekere scheiding tussen wetenschap en politiek is nodig, juist ook ter bescherming van de vrije politieke wilsvorming, stelt Hans Harbers, verbonden aan de Faculteit Wijsbegeerte, Universiteit Groningen.

Politiek bedrijven met voorbijgaan aan de feiten. Zomaar wat roepen – zonder enige kennis van zaken. Dat verwijt maakte Bill Clinton Sarah Palin en de Tea Party in een tv-optreden een jaar geleden. Sindsdien is fact free politics een scheldwoord geworden vanuit de gevestigde politiek richting nieuwe, meer populistische partijen. Zo ook in Nederland – met als hoogte/dieptepunt de discussie tussen Lilian Helder van de PVV enerzijds en Jeroen Recourt van de PvdA en Sharon Gesthuizen van de SP anderzijds over statistische gegevens inzake recidive (te zien op YouTube)– ook Dick Pels refereert daar op deze site aan.

Maar hoe terecht is dat verwijt eigenlijk? Moet de politiek aan de leiband van de feiten lopen? Of is dat juist de dood in de pot voor het vrije politieke spreken? Kortom, hier is de verhouding tussen feiten en waarden, tussen wetenschap en politiek, tussen waarheid en democratie in het geding.

Dwang van de feiten

Foto: copyright ok. Gecheckt 02-03-2022

Rechts betichten van fact free politics is hypocriet

Links verwijt politici als Wilders ‘feitenvrije politiek’ te bedrijven. De populisten beroepen zich immers niet op wetenschappe-lijke feiten, maar op de meningen van ’gewone mensen’. Socioloog Dick Pels zet vraagtekens achter deze kritiek. De notie ‘feitenvrije politiek’ is misleidend.

De politieke soap rond Sarah Palin deed Bill Clinton in 2010 verzuchten: ‘We may be entering a fact free period in politics’. In Nederland hekelden politici en columnisten de ‘feitenloze politiek’ van het kabinet-Rutte. Rob Wijnberg signaleerde bij Wilders een totale politisering van het debat: ‘er zijn geen feiten meer, er is slechts politiek’.

Lak aan de feiten

Ook aan recente voorbeelden geen gebrek. Wie heeft niet het ontluisterende You Tubefilmpje van Lilian Helder gezien als ‘PVV-Miep’ die niets snapt van statistiek. VVD-staatssecretaris Fred Teeven suggereerde op basis van een wetenschappelijk onderzoek dat er onder ´de bevolking´ een breed draagvlak was voor verplichte minimumstraffen na recidive. Precies zoals Teeven al ‘in de tram’ hoorde. Helaas liet het rapport juist zien dat Nederlanders over de gewenste strafmaat en strafkeuze radicaal van mening verschilden. Taakstraffen bleken bijvoorbeeld verrassend populair te zijn.

Het lijkt vanzelfsprekend en is verleidelijk om het rechtse kabinet, met name de gedoogpartner PVV, neer te zetten als ‘fact free politics’. Tegenover een regering die zich niets aantrekt van cijfers en feiten en regeert op basis van de onderbuik, zou de linkse waarheid schitteren. Links zou – in tegenstelling tot rechts – wel de feiten respecteren en zich baseren op toetsbare, empirische kennis.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Is er wel sprake van een armoedeval?

Bezuinigingen op de bijstand worden door minister Kamp gelegitimeerd met de armoedeval: omdat ze er financieel te weinig op vooruit gaan, zoeken mensen niet al te hard. Maar daarvoor is geen bewijs, betoogt de Rotterdamse onderzoeker Frans Moors. De armoedeval is een fantoom.

De armoedeval heeft zich langzamerhand ontwikkeld tot het fantoom van het armoedebeleid. Niemand heeft het ooit gezien, niemand weet of het werkelijk bestaat, maar iedereen praat er angstvallig over. En: hoewel er veel onderzoek is gedaan, is er op de meest basale vragen nog steeds geen duidelijk antwoord. Hoeveel mensen worden er daadwerkelijk getroffen door de armoedeval en vooral: in hoeverre speelt de armoedeval echt een rol in het zoekgedrag van uitkeringsgerechtigden? Toch worden bezuinigingen op de bijstand ermee gelegitimeerd, zo blijkt uit de Beleidsdoorlichting Inkomensbeleid van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Eigenlijk heeft het armoedebeleid haar eigen monster gebaard. Toen het eerste paarse kabinet er voor het eerst werk van ging maken, kwam vrijwel meteen de vraag aan de orde in hoeverre extra financiële ondersteuning voor uitkeringsontvangers het accepteren van een baan onaantrekkelijker maakt. De overstap van uitkering naar werk betekent immers verlies of verlaging van extra inkomensondersteuning voor de lage inkomens, zoals de huurtoeslag, kinderopvangtoeslag of kwijtschelding van gemeentelijke belastingen. In het slechtste geval kan het dan zijn dat de overstap naar werk niet meer inkomen oplevert, maar wel hogere uitgaven. Natuurlijk is dat onwenselijk. Maar betekent het ook dat een uitkeringsgerechtigde om die reden minder inspanningen verricht om aan het werk te komen? Dat is nog steeds onderwerp van discussie.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Marokkaanse jongvolwassenen: status van autochtoon is onbereikbaar

De studies naar integratie zijn bijna niet meer te tellen. Maar zelden is er aandacht voor hoe etnische minderheden zelf over integratie denken. Gastredacteur Jurriaan Omlo, onderzoeker bij MOVISIE en promovendus aan de Universiteit van Amsterdam, interviewde een aantal Marokkaans-Nederlandse jongvolwassenen over hun ervaringen in de Nederlandse maatschappij. Juist de subtiele uitsluiting doet pijn.

Onderzoekers bepalen wat ertoe doet bij integratie. Voor het Sociaal en Cultureel Planbureau (2009) bijvoorbeeld moeten allochtonen omgaan met autochtonen en moeten ze Nederlandse moderne opvattingen overnemen. Maar hoe denken etnische minderheden daar zelf over? Om dat na te gaan heb ik diepte-interviews afgenomen onder 27 Marokkaans-Nederlandse jongvolwassenen (19-30 jaar). Het gaat om een groep die relatief succesvol is in het onderwijs en op de arbeidsmarkt, en waarover veel minder bekend is dan over criminele en radicaliserende groepen.

Integratie moet van twee kanten komen
Opmerkelijk is dat deze Marokkaans-Nederlandse jongvolwassenen zeer eensgezind zijn over integratie, wat ze in de kern omschrijven als ‘meedoen’. Ze benadrukken ook de eigen verantwoordelijkheid van etnische minderheden daarin. Een passieve en afzijdige opstelling vinden zij onacceptabel en verschillende jongvolwassenen veroordelen dat. Zo merkt Farid op: ‘Als je een jaar of veertig bent en je  kinderen zitten hier op school en je vrouw woont hier, maar je zit negen van de twaalf maanden in Marokko onder een olijfboom te genieten van die bijstandsuitkering, ja dan pak je het verkeerd aan. Dan moet je opzouten.’

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Onderwijsexpansie veroorzaakt nieuwe ongelijkheid

Ongelijkheid in het onderwijs blijft bestaan en wordt nog steeds doorgegeven aan de volgende generatie. Tegenwoordig is vooral de opleidingsrichting van ouders bepalend geworden voor de opleidingskeuze van hun kinderen. Gerbert Kraaykamp, Jochem Tolsma en Maarten Wolbers zijn sociologen van de Radboud Universiteit Nijmegen. Zij betogen in deze gastbijdrage dat meer onderwijs niet meer gelijkheid brengt.

Steeds meer mensen zijn anno 2011 hoog opgeleid, ook de kinderen van laag opgeleide ouders. De opleidingskeuze van kinderen wordt steeds minder gestuurd door het opleidingsniveau van ouders. Maar de opleidingsrichting van de ouders is veel belangrijker geworden voor zowel de opleidingsrichting als het opleidingsniveau van hun kinderen. Zo is de kans dat kinderen van ouders met een juridische achtergrond ook een juridische opleiding kiezen twee keer zo groot dan een keuze voor een willekeurig andere opleiding. Bovendien volgen zonen van technisch opgeleide ouders tegenwoordig ruim anderhalf jaar meer scholing dan zonen van ouders in de zorg; voor dochters is dit verschil bijna een jaar.

Deze gegevens zijn afkomstig van de Familie-Enquête Nederlandse Bevolking, een grootschalig surveyonderzoek onder een representatieve groep Nederlanders dat elke vijf jaar wordt uitgevoerd door sociologen van de Radboud Universiteit. In dit onderzoek is gebruik gemaakt van gegevens over onderwijsloopbanen en het gevolgde onderwijs van ouders van bijna negenduizend personen.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Big Society of Big Brother?

Philip Blonds pleidooi voor een Big Society vindt in Nederland gretig aftrek. Het past in de beleidsplannen van het huidige kabinet: de geluksmachine gaat uit. Mensen moeten het weer zelf gaan doen. Waar de samenleving zijn eigen sores oplost, kan de minister president rustig gaan slapen. Maar de facto wantrouwt de overheid zijn burgers, stellen Albert Jan Kruiter en Eelke Blokker, oprichters van het Instituut voor Publieke Waarden.

Big Society-founder Phillip Blond vindt het liberalisme maar een ‘ideologie van niets’. Het conservatisme van Burke daarentegen is de rock bottom van zijn revitalisering-van-de-samenleving gedachte. Burke hield van het middenveld en het gezin. Ze boden bescherming en een alternatief voor de almaar groeiende overheid. Het liberalisme daarentegen beschermde slechts de vrijheid van het individu. Verder niets. En waar het individu op de troon komt te zitten, ontbindt de samenleving.

Een ideologie van niets dus. Blond constateert dan ook dat de samenleving feitelijk niet meer bestaat. Scheidingen scheurden gezinnen uit elkaar en het middenveld is gedomesticeerd door de ‘Labour’-overheid. Grootschalige bedrijven vernietigden, aangejaagd door de neoliberale Tories, de lokale buurtsuper en daarmee de gemeenschap. En waar middenveld en gezin verdwijnen, ligt er een open zenuw tussen overheid en individu. Meer government gaat dat niet oplossen. Maar meer markt ook niet. Dus moet de samenleving het zelf  doen. Na Big Government en Big Market is de Big Society aan de beurt. Blond in een notendop.

Foto: copyright ok. Gecheckt 24-10-2022

Hebben rijke Nederlanders wel AOW nodig?

De AOW dreigt onbetaalbaar te worden door de stijgende levensverwachting en economische tegenwind. Hoog tijd dus voor maatregelen. Maar of verhoging van de AOW-leeftijd nu zo’n goed idee is, valt te betwijfelen. De gevolgen op de lange duur kunnen negatief uitpakken. Het is beter om te kijken of rijke Nederlanders wel AOW nodig hebben, zegt Jochen Mierau, universitair hoofddocent Financiering aan de Faculteit Economie en Bedrijfskunde van de Rijksuniversiteit Groningen(RUG).

Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Henk Kamp heeft namens het kabinet voorgesteld om het pensioenstelsel aan te passen om de oudedagsvoorziening in de toekomst betaalbaar te houden. Als de Tweede Kamer ermee instemt, worden de AOW-leeftijd en de daaraan gekoppelde pensioenleeftijd per 1 januari 2020 verhoogd naar 66 jaar. Op 1 januari 2025 volgt een verdere verhoging tot 67 en in 2030 mogelijk tot 68 jaar. Bovendien wordt de pensioenpremie in goede tijden niet automatisch verlaagd en in slechte tijden niet  automatisch verhoogd. De voorgestelde maatregelen moeten de pensioenen beter bestand maken tegen de vergrijzing en schommelingen op de financiële markten. Ze zouden volgens de rekenmeesters van het Centraal Planbureau (CPB) cruciaal zijn voor het gezond houden van de economie.

Verhoging van AOW-leeftijd leidt tot minder economische groei

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Zorgverlof zet werknemers voor het blok

Werknemers nemen minder verlof op dan waar ze behoefte aan hebben. Reden is dat ze hun collega’s niet willen belasten. Dat zal des te meer gaan wringen nu het Pgb op de helling staat, schrijven Edith de Meester en Saskia Keuzenkamp (beide Sociaal-Cultureel Planbureau) naar aanleiding van het vandaag verschenen SCP-rapport ‘Verlof vragen’.

In de Wet arbeid en zorg (2001) is een aantal verlofregelingen gebundeld ter ondersteuning van werknemers die betaald werk en zorgtaken combineren. Op basis van de Enquête Beroepsbevolking (EBB) 2009 hebben we gekeken naar het gebruik van wettelijke verlofregelingen, vooral of er verschillen zijn tussen mannen en vrouwen. We hebben drie situaties onderzocht waarmee werknemers te maken kunnen krijgen: kortdurende zorg voor een ziek familielid, langdurende zorg voor een ziek of hulpbehoevend familielid en de dagelijkse zorg voor jonge kinderen.

Volgens de wet kan iedere werknemer in Nederland een beroep doen op een verlofregeling als ze moeten zorgen voor een zieke naaste. Dit betekent niet dat alle werknemers daar ook gebruik van maken. Vooral bij langdurende zorg nemen werknemers minder verlof op dan zij zouden kunnen of willen. Bijna 20 procent van de werknemers die langdurend een zieke naaste verzorgen en geen verlof opnemen, zegt daaraan wel behoefte te hebben. In een kortdurende zorgsituatie is het verschil minder groot (ruim 12 procent). De meest genoemde reden om geen verlof op te nemen, is dat iemand zijn collega’s niet wil opzadelen met een hogere werkdruk als gevolg van zijn afwezigheid. Bij ouderschapsverlof is de discrepantie tussen behoefte en gebruik met iets minder dan 11 procent het kleinst. Hier zijn de financiële gevolgen van verlofopname de belangrijkste reden om geen gebruik van het verlof te maken.

Foto: copyright ok. Gecheckt 02-03-2022

Wie krijgen de Nederlandse nationaliteit?

Op dit moment zijn ruim 2000 mensen in Nederland staatloos. Zij kunnen geen verblijfsstatus opbouwen en dus geen verblijfsvergunning aanvragen. Internationaal krijgt deze problematiek geleidelijk meer aandacht. Het wordt dan ook tijd dat ook Nederland initiatief toont, zegt Laura van Waas, die recentelijk op het onderwerp van staatloosheid is gepromoveerd.

Naar schatting zijn er twaalf miljoen staatlozen wereldwijd – waarvan enkele duizenden in Nederland. Zelfs de meest vanzelfsprekende zaken, zoals naar school gaan, naar de dokter, een baan vinden, of trouwen met je geliefde, kunnen zonder staatsburgerschap onmogelijk worden. Het wordt tijd dat we daar meer oog voor krijgen. Bovendien hebben staatlozen geen enkele zekerheid. Wie geen nationaliteit heeft, kan worden verjaagd, en kan vervolgens nergens terecht.

De problematiek van vluchtelingen kennen we. Met staatloosheid worden we echter nauwelijks geconfronteerd. In september 2011 wel, toen het gegoede echtpaar Igor en Galina afkomstig uit de voormalige Sovjet Unie, via televisieprogramma VARA Ombudsman hulp zocht bij het verkrijgen van een verblijfsstatus. Dat deden zij tevergeefs via de asielprocedure, omdat er voor staatlozen geen gerichte procedure is om rechtmatig verblijf – of zelfs erkenning van staatloosheid – te verkrijgen in Nederland. Maar ergens anders kunnen zij ook niet terecht. Zo kan er een pingpong-effect ontstaan tussen landen met staatlozen als machteloze slachtoffers.

Foto: copyright ok. Gecheckt 26-09-2022

Big Society past Nederland niet

Nederlandse beleidsmakers en denkers lijken de Big Society te omarmen. Premier Cameron probeert met het gedachtegoed van Phillip Blond de problemen in het Verenigd Koninkrijk aan te pakken. Maar wat behelst het eigenlijk? En moeten we de Big Society wel in Nederland importeren? Dat lijkt niet zo’n goed idee, leggen onderzoekers Aletta Winsemius en Jan Steyaert uit in deze gastbijdrage. 

Met het beleidsprogramma van de Big Society wil de Britse premier Cameron het eigen initiatief van burgers en hun verbanden versterken, de publieke dienstverlening hervormen en de eigen kracht van lokale netwerken versterken. Cameron laat zich inspireren door het werk van Phillip Blond.

Phillip Blond is één van de founding fathers van Big Society. In zijn boek Red Tory beschrijft hij drie problemen die een Big Society noodzakelijk maken: een economische crisis, een democratische en een sociale.

Wat er volgens Blond mis is in het Verenigd Koninkrijk
Economisch zijn in Groot-Brittannië de verschillen tussen arm en rijk de laatste decennia sterk gegroeid. Er is een concentratie van rijkdom bij een zeer klein deel van de bevolking; de onderste helft van de Engelsen beschikt over slechts 1 procent van de liquide middelen. De democratie heeft te lijden onder een zeer sterke machtscentralisatie in Londen, een groeiende onvrede onder de bevolking over het functioneren van de overheid en een sterke afname van het vertrouwen in politici. Sociaal heeft Groot-Brittannië te kampen met een gestage erosie van traditionele sociale netwerken: het gezin, de kerk, contact met buren, lidmaatschap van verenigingen. Blond koppelt deze ‘sociale recessie’ aan een groeiend onderling wantrouwen, de normalisatie van asociaal gedrag, meer geweld en onveiligheid op straat, toenemend gebruik van alcohol en drugs, afhankelijkheid van sociale uitkeringen en een toename van persoonlijke schulden. Hij vindt ook dat de maatschappelijke participatie sterk is afgenomen. Te weinig mensen zijn actief in vrijwilligerswerk of andere vormen van actief burgerschap.

Foto: copyright ok. Gecheckt 09-11-2022

We waren altijd al nationalistisch

Het lijkt de laatste jaren alsof Nederlanders steeds nationalistischer zijn geworden. Dit is echter een vergissing: de vroegere ontkenning van nationalisme is in zichzelf ook een vorm van nationalisme. Socioloog en filosoof Rogier van Reekum, bezig met een proefschrift aan het Amsterdam Institute for Social Science Research aan de UvA, betoogt dat het nationalisme in Nederland niet zozeer is toegenomen maar wel van logica veranderd.

Sinds de jaren ’80 is er in Nederland steeds meer publieke aandacht gekomen voor nationale identiteit. Aanvankelijk draait het daarbij vooral om de definitieve vestiging van Mediterrane gastarbeiders, maar na het Verdrag van Maastricht, in 1992, gaat het ook steeds vaker over soevereiniteit. Vanaf 2001 is het onderwerp vervolgens niet meer weg te denken van het publieke toneel. Er ontvouwt zich een ontelbare hoeveelheid grotere en kleinere controverses rond het thema: moet er nu wel of geen canon van onze geschiedenis komen, moeten nieuwkomers zich primair identificeren met Nederland, mag Maxima zeggen dat dé Nederlandse identiteit niet bestaat, moet Nederland weer teruggegeven worden aan de Nederlanders? Wat is eigenlijk Nederlands en hoe kan dat vastgesteld worden?

Opvallend: de prominente rol van identiteit

Het opvallende aan het nieuwe nationalisme is de prominente rol van ’identiteit’ en vooral van ‘identiteitscrisis’. In de periode vóór 1980 werd het begrip ‘identiteit’ namelijk minder gebruikt – men had het toen nog over nationale karakters – en werd de vaagheid van de nationale beeltenis niet zozeer als een crisis, maar eerder als een verworvenheid ervaren. Bij het aanroepen van nationale identificatie dacht men toen vooral aan een als verouderd ervaren vaderlandsliefde en pseudo-wetenschappelijke karakterverschillen. Dat er zoiets zou bestaan als een Nederlands volkskarakter – godvruchtig, burgerlijk en proper – verloor langzaam haar evidentie. Een dergelijke spreekwijze riep herinneringen op aan een typisch Duits geachte agressiviteit. Naarmate het paternalisme van nationale elites – kerk en zuil – steeds nadrukkelijker werd aangevallen, werd ook het burgerlijke, volgzame en, niet te vergeten, godsdienstige karakter van de Nederlander in twijfel getrokken.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Rechters moeten ons niet de wet voorschrijven

Onze democratische rechtsstaat juridiseert in toenemende mate. Rechterlijke interpretaties worden voor lief genomen en politici leunen graag op internationale verdragen. Parlementariërs moeten beseffen dat het hun taak is rechterlijke uitspraken te toetsen in plaats van deze volgzaam over te nemen, schrijft Patrick van Schie, directeur van de Telderstichting.

Onze rechtsstaat is geleidelijk in de geschiedenis tot stand gekomen. Een van de belangrijkste aspecten ervan is dat de politieke macht niet alleen regeert via wetten maar ook zelf aan die wetten gebonden is. Niemand staat boven de wet, dus ook niet degenen die de wetten maken of uitvoeren. De rechtspraak is in handen van onafhankelijke rechters, die zich in hun beoordeling of een wet is overtreden niet door instructies van politici, of van wie ook, mogen laten leiden.

De rechtsstaat moet dus de gecollectiviseerde macht binnen de perken houden. In een democratische rechtsstaat is het ontoelaatbaar als een oncontroleerbare, aan niemand verantwoording schuldig zijnde instantie macht over anderen kan uitoefenen. Onafhankelijke rechters begrenzen de macht van politici; zij mogen niet tot een eigen onaantastbare machtsinstantie uitgroeien. In een democratische rechtsstaat dienen immers de wetgevende, de uitvoerende en de rechtsprekende macht met elkaar in evenwicht te zijn. Indien een van deze machten steevast het laatste woord heeft, is er iets scheefgegroeid.

Vorige Volgende