Rathenau Instituut

71 Artikelen
Achtergrond: Jay Huang (cc)
Foto: Slava Murava Kiss (cc)

Twitter, de stem van het volk?

DATA - Twitter wordt in de media vaak ingezet als een graadmeter voor publieke opinie. Maar geeft Twitter echt een goede indruk van de stem van het volk?

Een statusupdate op Facebook, een tweet over je favoriete tv-programma, navigeren met Google Maps. Overal laten we een digitaal spoor achter, een spoor dat erg geliefd blijkt voor de media. Bijna elk live tv-programma betrekt Twitter in de uitzending om te laten zien “wat het publiek denkt”. Hoe komt het dat Twitter vaak gebruikt wordt om een verhaal te vertellen en kan je wel een verhaal op informatie van Twitter baseren?

We zien het gebruik van Twitter vooral terug in programma’s met een entertainend doel, zoals bijvoorbeeld talentenjachten. Maar steeds vaker duikt Twitter-data ook op bij informatieve rubrieken. Zo was er tijdens de uitslag van de gemeenteraadsverkiezingen van de NOS regelmatig aandacht voor de tweets die betrekking hadden op de verkiezingen.

Het antwoord ligt wellicht in het feit dat Twitter-data zo makkelijk te verkrijgen is. Over het algemeen worden tweets openbaar gepubliceerd en zijn daardoor dus voor iedereen inzichtelijk. Daarnaast valt het op dat de zogenaamde trending topics van Twitter vaak onderwerpen bevatten die actueel zijn. Hierdoor wordt het gemakkelijk om de bevolking te peilen over deze onderwerpen. Twitter is zodoende een verleidelijk medium, omdat de mening van mensen over actuele zaken makkelijk in kaart te brengen is.

Foto: Héctor García (cc)

De noodzaak van techniekkritiek

ACHTERGROND - In digitale tijden is fundamentele techno-kritiek een noodzakelijke voorwaarde voor een gezond geestelijk klimaat, vindt filosoof en publicist Hans Schnitzler.

‘Technologische vooruitgang is niet te stoppen, je ertegen verzetten heeft weinig zin.’ Deze veelgehoorde techniekperceptie gaat vaak gepaard met een tweede vooronderstelling: verzet tegen techniek wordt ingegeven door angst. Angst voor de vooruitgang of het onbekende, goed te vergelijken met de vrees die de introductie van het schrift of de komst van de eerste stoomtrein inboezemde. Niet alleen buiten de kring van techniekdenkers, ook binnen die kring schijnt menigeen zich goed in dergelijke common sense-gemeenplaatsen te kunnen vinden. In Nederland is de vooraanstaande techniekfilosoof Peter-Paul Verbeek een hartstochtelijk pleitbezorger van deze communis opinio.

Het is een stellingname die het techniekdebat knevelt en kortwiekt nog voordat het goed en wel op stoom is gekomen. Enerzijds worden critici die de bedreigende kanten of risico’s van techniek onder de aandacht brengen, bij voorbaat gedesavoueerd als irrationeel. ‘Techniekpessimisten’ laten zich immers leiden door angst. En omdat angst een slechte – lees: irrationele – raadgever heet te zijn, hoeft met dergelijke raadgevers niet serieus te nemen. Strikt genomen moet men de techniekwaarschuwingen van filosofische zwaargewichten als Martin Heidegger, Hannah Arendt of Michel Foucault, dan eveneens terzijde schuiven als irrationeel. En zo smoort men zowel het intellectuele als het maatschappelijke debat in de kiem.

Foto: UK Ministry of Defence (cc)

Debat nodig over automatisering dood

Computers nemen de besturing van bewapende drones over en dus ook de keuze tussen leven of dood. Onderzoekers Lambèr Royakkers en Rinie van Est pleiten voor een debat.

Militaire bewapende drones die de VS inzetten in de oorlog in Afghanistan worden centraal bediend vanuit het controlecentrum in Nevada duizenden kilometers verderop. Verschillende landen werken echter aan het steeds autonomer maken van drones. De Amerikaanse luchtmacht investeert daar miljarden in en verwacht dat rond 2050 de eerste autonome bewapende militaire vliegtuigen zullen rondvliegen.

Inmiddels ontstaat er een internationaal debat om de ontwikkeling van robots te voorkomen die zelf besluiten om te doden. In 2013 riep de Mensenrechtenraad van de VN op tot een discussie over een moratorium op ‘killer robots’. Afgelopen november vertelde ook minister Hennis van defensie dat ze niet zit te wachten op dergelijke machines. Volgens het internationaal humanitaire oorlogsrecht dient namelijk altijd een mens verantwoordelijk gehouden te kunnen worden voor beslissingen over leven en dood. Ook de Amerikaanse defensie vindt dat bij het besluiten over het inzetten van geweld menselijke oordeelsvorming in voldoende mate aanwezig moet zijn. Bij een mogelijk toekomstige autonome bewapende drone is dat duidelijk niet het geval.

Het is echter de vraag of in de huidige praktijk van op afstand bestuurde drones nog aan de voorwaarde van een menselijke beslissing over het doden van een medemens wordt voldaan. Een voormalig drone-piloot vertelde namelijk op de onthullingswebsite The Intercept dat bijna negentig procent van de besluiten om over te gaan tot drone-aanvallen wordt gebaseerd op informatie uit elektronische communicatie, zogenaamde signal intelligence. Dit kan volgens hem leiden tot ‘erg schimmige’ situaties. Via geolocalisering stelt de geheime dienst NSA bijvoorbeeld vast waar de sim-kaart van de telefoon van het beoogde doelwit zich bevindt. Aangezien de inlichtingendiensten ter plaatse dergelijke informatie zelden verifiëren, voert de drone-operator in zo’n geval de raketaanval uit, in de hoop dat de telefoon in handen is van het doelwit en niet is afgegeven aan een onschuldig persoon.

Foto: inyucho (cc)

Publieke, niet-academische kennisinstellingen – wat weten we er eigenlijk van?

ACHTERGROND - Jammer dat niet meer mensen weten wat niet-academische kennisinstellingen met ons belastinggeld doen, vindt onderzoeker Lionne Koens.

Wanneer ik maandagavond de woonkamer binnen stap, zit het voltallig bestuur van de aquariumvereniging om de eettafel. De vergadering is nog niet begonnen, en we kletsen wat. Ik ben net twee weken aan het werk bij het Rathenau Instituut, en vertel vol trots dat ik meewerk aan een onderzoek naar niet-academische kennisinstellingen. ‘Naar wat?’ Mijn – in werkelijkheid niet zo korte – antwoord is dat het instituten zijn die wetenschappelijk onderzoek doen dat ondersteunend is voor ‘het’ beleid, verbonden aan en (grotendeels) gefinancierd door de overheid.

De conclusie aan tafel is dat onderzoekers en beleidsmakers beroepsgroepen zijn die veel betaald krijgen, maar weinig doen. En dat van ons belastinggeld. Ik haal mijn schouders op en druip met een onzekere knik af naar de keuken. De aantijging zit in mijn hoofd, de gedachte ‘Wat weet hij er nou van?’ strijdt met de gedachte ‘Wat weet ik er nou eigenlijk van?’.

Hele infrastructuur

In 2012 kwam ik, min of meer per toeval, in aanraking met deze groep instellingen door bij een van hen, het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC), mijn afstudeerstage te volgen. Daarvoor ging ik er altijd vanuit dat het wetenschappelijk onderzoek plaatsvond aan de universiteiten. Dat er daarnaast een hele infrastructuur van publieke kennisinstituten bestond, was een openbaring op zich. Natuurlijk kende ik instituten als het Voedingscentrum en het KNMI (Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut), maar ik had geen idee van de omvang van hun werkzaamheden. Ook wist ik niet dat het niet om een paar, maar om zeker 42 instituten gaat. Samen zijn zij verantwoordelijk voor 17% van het totale publieke onderzoeksbudget.

Foto: Fotos GOVBA (cc)

Laat cijfers los, gebruik patiëntenverhalen

OPINIE - Eergisteren vergaderde de vaste commissie VWS van de Tweede Kamer over ziekenhuiszorg. Op de agenda staan vooral kwantitatieve manieren om de zorg inzichtelijk te maken. Stans van Egmond en Marjolijn Heerings van het Rathenau Instituut roepen op om discussie over kwaliteit van zorg breder te voeren: stel niet de cijfers centraal, maar de ervaringen van patiënten.

De laatste weken laaide de discussie over transparantie in de zorg weer op doordat minister Schippers ziekenhuizen verplichtte hun sterftecijfers te publiceren. De redenen die zij aanvoert zijn dat cijfers inzichten opleveren over het functioneren van ziekenhuizen voor ziekenhuizen zelf. Bovendien zorgen cijfers voor transparantie zodat de zorgconsument andere keuzes kan maken. Zoals naar een ander ziekenhuis gaan als dat beter blijkt te zijn. Dat moet op den duur leiden tot betere kwaliteit van zorg tegen lagere kosten.

Transparantie is nodig, de redenering van de minister is daarom niet vreemd. Maar als de minister en andere beroepsgroepen zelf al stellen dat cijfers ‘niet de kwaliteit van zorg’ meten (in NRC van 1 maart 2014), dan moet de discussie eerst gaan over: hoe meet je kwaliteit van zorg dan wel? Het probleem met de cijfers die worden gehanteerd om het functioneren van ziekenhuizen te meten, is dat het onduidelijk is waarop de cijfers zijn gebaseerd en over welke aspecten van zorg deze cijfers iets zeggen.

Foto: Thompson Rivers University (cc)

Fifi snapt het

OPINIE - Deze blogpost is geschreven naar aanleiding van het eerste debat over Vertrouwen in de Wetenschap dat op 11 maart 2014 werd gehouden in Nemo. De debatreeks is georganiseerd door Het Rathenau Instituut en de WRR op verzoek van met ministerie van OCW.

‘We moeten het de burger nóg beter uitleggen.’

‘We moeten méér communiceren.’

‘De boodschap moet nóg simpeler worden verteld.’

Het zijn oude vertrouwde mantra’s. Ik hoorde ze toch weer voorbij komen laatst in Nemo tijdens het eerste debat over Vertrouwen in de Wetenschap van de WRR en het Rathenau Instituut.

Gelukkig waren er ook andere geluiden. Zo twitterde @FifiSchwarz uit de zaal: ‘Wetenschappers stellen: we moeten beter uitleggen. Maar: burgers moeten ook zelf leren (geleerd worden) kritisch te denken.’

Gelukkig, want de oude aanpak (‘Mevrouwtje, ik leg het u nog één keer uit.’) volstaat echt niet meer. De tijd dat met een beroep op de wetenschap elke discussie in één klap kon worden beëindigd, is definitief voorbij. In het internettijdperk zijn we toegegroeid naar een situatie waarin een beroep op de wetenschap vaak juist het startsein vormt voor een discussie.

Probeer het maar uit, bijvoorbeeld door op een verjaardagsfeestje over klimaatverandering te beginnen of over gezonde voeding. Of door in gezelschap van hoogopgeleide jonge moeders op te merken dat borstvoeding volgens de wetenschap toch echt het allerbeste is voor baby’s. Wedden dat minstens één moeder op de proppen komt met een onderzoek waaruit iets heel anders blijkt?

Foto: Bert Kaufmann (cc)

Onrust en rumoer in de Nederlandse wetenschap

ANALYSE - Door een overschot aan kandidaten en een toename van tijdelijke contracten neemt de druk binnen de Nederlandse academische wereld toe, betogen onderzoekers Elizabeth Koier en Marije de Goede.

De laatste maanden is er veel discussie over de staat van de wetenschap in Nederland. In de media en binnen universiteiten is er veel aandacht voor de druk om te publiceren en het toegenomen belang om onderzoeksbeurzen binnen te halen. Maar waarom ontstaat de discussie juist nu? Wij denken dat dit een symptoom is van een toegenomen selectie- en concurrentiedruk aan de Nederlandse universiteiten.

De cijfers over het wetenschappelijk personeel in Nederland laten twee ontwikkelingen zien die volgens ons ten grondslag liggen aan de huidige onrust. Ten eerste de toename van het aantal tijdelijke contracten en daarmee selectiemomenten en ten tweede het toegenomen aanbod van mogelijke kandidaten voor elke beschikbare plaats. Samen zorgen deze ontwikkelingen voor een toenemende selectiedruk binnen de Nederlandse academische wereld.

Toename van het aantal tijdelijke contracten

Het wetenschappelijk personeel op universiteiten is ruwweg in te delen in de volgende groepen (van laag naar hoog): promovendi die werken aan een proefschrift, postdocs (net gepromoveerde onderzoekers), universitair docenten (UD), universitair hoofddocenten (UHD) en hoogleraren (professoren). Promovendi en postdocs zijn doorgaans in tijdelijke dienst, net als een deel van de UD’s. UHD’s en hoogleraren zijn vaak verzekerd van een vast contract.

Foto: medul.la (cc)

De schone schijn van datavisualisaties

ONDERZOEK - Datavisualisaties zijn een uitdaging voor de kijker en de maker, betogen Daniela van Geenen en Maurits van der Goes van de Utrecht Data School. Ze deden voor het Rathenau Instituut onderzoek naar de manier waarop algoritmes en keuzes bij het verzamelen, analyseren en visualiseren van gegevens bepalen welk verhaal een dataset vertelt.

We vertrouwen blind op datavisualisaties. De productie van datavisualisaties gebeurt immers automatisch door software. Met de uitvinding van de fotografie bijna 200 jaar geleden ontstond het idee van een geautomatiseerde beeldproductie en de droom van een objectieve afbeelding van de werkelijkheid door technologie. Het maken van een foto biedt de mogelijkheid om een onderwerp visueel vast te leggen. Toch kan er hierbij eigenlijk geen sprake zijn van een objectieve afbeelding. De camera vangt slechts een fractie van het beeld, waarbij dit proces onderhevig is aan vervalsing door onder meer de belichting.

Het gebruik van software heeft de mogelijkheden om een afbeelding te manipuleren verveelvoudigd. Met datavisualisaties wordt op een andere manier gepoogd de werkelijkheid af te beelden: verbanden in data worden zichtbaar gemaakt. Zo is het mogelijk om bijvoorbeeld sociale medianetwerken te visualiseren.

Terwijl we inmiddels kritisch zijn over de echtheid van foto’s, stellen we geen kritische vragen bij datavisualisaties. Maken datavisualisaties de droom van objectiviteit dan waar? Of laten we ons verleiden door de schone schijn van automatisering? Ook datavisualisaties zijn geen objectieve afbeeldingen van de werkelijkheid, maar doordat de meeste van ons de automatische productie hiervan als een ondoorgrondelijke black box ervaren, is het moeilijk om kritische vragen te stellen. We zullen laten zien waarom het zo verleidelijk is om in datavisualisaties te vertrouwen, welke rol de maker hierin speelt en wat we als kijker kunnen doen om ons niet te laten verblinden door hun schone schijn.

Foto: Marino González (cc)

‘Big data’ verkopen in de zorg – dat gaat zomaar niet

OPINIE - In Engeland is ophef ontstaan over de verkoop van patiëntgegevens. Andre Krom, Dirk Stemerding en Pascal Messer van het Rathenau Instituut delen die zorg.

Binnenkort kunnen in Engeland allerlei organisaties, waaronder verzekeraars en farmaceuten, ‘geanonimiseerde’ gegevens kopen uit het Engelse elektronisch patiëntendossier (EPD). De belofte: betere zorg tegen lagere kosten. Voorvechters van privacy hebben dit initiatief van de National Health Service (NHS) fel bekritiseerd. Patiënten zijn namelijk alsnog te achterhalen als de ‘geanonimiseerde’ data worden gecombineerd met gegevens die men al van patiënten heeft of die te vinden zijn op internet. Ook kunnen patiënten niet nagaan bij wie hun gegevens terechtkomen. Kortom: de privacy van patiënten is in het geding.

Straks gaat het bovendien niet alleen om gegevens over ziekte, gezondheid en leefgewoonten, maar ook om genetische informatie. In Engeland bestaan concrete plannen om op termijn van iedereen de complete DNA-volgorde in het EPD op te slaan. Omdat het DNA van ieder individu uniek is, kan genetische informatie per definitie niet worden geanonimiseerd. De geruststelling luidt dat de NHS genetische data op individueel niveau niet zal verkopen. De nu gelanceerde plannen voor verkoop van patiëntengegevens roepen wel de vraag op of dit zo blijft.

Netwerk van biobanken

Foto: miniyo73 (cc)

WiFi Tracking

OPINIE - Vorige week werd bekend dat een aantal winkelketens in Nederland de bewegingen van winkelende klanten volgt door ongevraagd het WiFi of Bluetooth signaal van hun telefoons te peilen. De aanbieders stellen dat ze wettelijk gezien niks verkeerd doen, en bovendien volgens webwinkels je toch ook met hun cookies. Toch maakt dit soort ongevraagd bespieden een ongemakkelijk gevoel bij mij los. Is er dan iets met mij, of met hoe we over dit soort privacy issues nadenken?

WiFi Tracking: wat en waarom

WiFi tracking houdt in dat aan de hand van het WiFi-signaal van de telefoon de positie en een identificatienummer van een telefoon worden gevolgd. Daarvoor hoeft de telefoon niet verbonden te zijn met een WiFi-hotspot, het gewoon aan hebben staan van de functie – wat de meeste gebruikers doen zodat je thuis direct met je eigen netwerk verbindt – is al genoeg.

Door op deze manier de locatie van het winkelend publiek te volgen kunnen winkeliers meten hoeveel van de mensen die langs hun etalage lopen naar binnen komen. En hoeveel extra klanten plaatsen van dat nieuwe reclamebord in de etalage oplevert. Ook binnen de winkel kunnen de bewegingen van klanten in kaart worden gebracht: Hoe lang personen in de winkel blijven hangen, welke looproutes ze volgen en in welke hoekjes veel aandacht trekken. Kom je binnen een bepaalde tijd terug dan wordt dat ook opgeslagen, om de loyaliteit van klanten te meten. WiFi tracking brengt Google Analytics van webshops naar de fysieke wereld.

Foto: UrbaneWomenMag (cc)

Daten met data

ANALYSE - Als ik iets over ‘big data’ lees, dan gaat het vaak over business opportunities en enorme winsten die geboekt kunnen worden. Data die worden verzameld door grote bedrijven en overheden en door diezelfde partijen weer slim worden ingezet. Een beetje een ver van mijn bed show dus. Maar juist ook een van de kenmerken van de datarevolutie, of hoe je het ook wilt noemen, is hoe het tot in de vezels van onze menselijke interacties doordringt.

Dat wordt nergens duidelijker dan als we het over relaties hebben. Liefde en relaties, de final frontier van de digitalisering. Iets wat typisch menselijk is, compleet irrationeel, onverklaarbaar en tegen alle natuurwetten in gaat. Iets waar computers niks van begrijpen toch? Niet als het aan Silicon Valley ligt. Het datadenken komt ook de romantiek binnen, in de vorm van dating en rating-sites. Neem Lulu, een online platform waarop vrouwen anoniem hun mannelijke vrienden, exen en flirts kunnen beoordelen en ‘intel’ over de mannen kunnen delen met beschrijvingen zoals #DudecanCook of #SexualPanther. De app vertaalt alle input via een algoritme naar een score, volgens de makers een handige tool waarmee  vrouwen kunnen delen welke mannen de moeite waard zijn. Tegelijkertijd is er kritiek op waarop potentiële partners hier op een Amazon-achtige manier geobjectificeerd en beoordeeld worden.

Foto: Cathy (cc)

Niet zomaar lichaam en brein weggeven

OPINIE - Hoe we bij een steeds intiemere band met technologie, toch nog enige mate van eigen levenssfeer over kunnen houden, schrijft Rinie van Est.

Technologie nestelt  zich in hoog tempo tussen ons en in ons. Ze weet steeds meer over ons en  wordt meer ‘als ons’ – pardon, als wij. Een voorbeeld is de steeds kleinere computer: van desktop via laptop naar tablet en mobiel, binnenkort als bril (Google Glass), op termijn mogelijkerwijs als contactlens. Die verschuiving, van tafel via schoot en hand  naar neus en zelfs oog, laat zien hoe technologie in ons kruipt.

Via onze mobiel en straks onze computerbril, informeren we de buitenwereld voortdurend over onszelf: via GSM en GPS over waar we zijn, via sociale media over wat we doen, voelen, willen en vinden. Ooit was die informatie privé; nu is ze toegankelijk voor de hele wereld.

Niet zo lang geleden waren wetenschap en techniek vooral bezig de natuur buiten ons te doorgronden en te onderwerpen. De onderwerping van de  mens lieten ze grotendeels over aan  heersers en priesters. Dat is veranderd.

Die accentverschuiving van naar buiten gerichte naar op de mens gerichte technologie is voortgekomen uit een opmerkelijke ontwikkeling in de onderzoekswereld: de vervlechting van natuur- en levenswetenschappen.  De biologie en de cognitieve neurowetenschap hebben een ‘taal’ ontwikkeld om menselijke eigenschappen en  gedragingen op een natuurwetenschappelijke, kwantitatieve manier te beschrijven. Tegelijkertijd hebben nano- en informatietechnologie allerlei voorheen dure, bonkige apparaten, onder andere voor gegevensopslag, veel kleiner en goedkoper gemaakt. De rekenkracht die in 1969 mensen op de maan zette, dragen wij nu elke dag in onze broekzakken en handtassen, en staat straks op onze neus.

Vorige Volgende