Weg met de natuur
Onlangs pleitte ik, op deze plek om precies te zijn, voor het euthanaseren van de natuur als meest humane oplossing voor de milieuproblematiek. Bovendien, zo schreef ik, “dat hele milieu verzint wel weer wat anders als het ten onder gaat. Dus daar hoeven we niet treurig om te zijn.” Het zal onze planeet worst wezen of we om haar bezorgd zijn.
Ene Andrew Blackwell, zo leerde ik van Steven de Jong, schijnt daar zelfs een heel boek over hebben geschreven, een reisgids getiteld Visit Sunny Tsjernobyl. Blackwell schrijft hoe de natuur in Tsjernobyl heeft getriomfeerd. Gebouwen worden overwoekerd door gras en planten, er klinkt overal een kakofonie aan vogelgefluit, ecologen hebben het gebied zelfs uitgekozen om er bedreigde diersoorten uit te zetten. We hoeven geen moeite doen de natuur te redden, die redt zichzelf wel.
Het is pure hoogmoed om ons zorgen te maken over moeder aarde en te denken dat we haar kunnen redden. Alsof we er ook maar iets te zeggen hebben. Bovendien is het egoïstisch. Want de enige reden om de natuur te willen redden, is zelfbehoud.
George Carlin heeft ooit aan precies dezelfde punten een zeer bekijkenswaardig stukje stand-up comedy gewijd. The planet is fine, zegt hij, daar hoef je je geen zorgen over te maken, it’s the people that are fucked. De planeet is hier al een kleine vierenhalf miljard jaar, wij een paar honderdduizend jaar, waarvan we de laatste 200 jaar aan industriële vervuiling doen. En terwijl de aarde vulkaanuitbarstingen, meteorietaanvallen, vloedgolven, aardbevingen en ijstijden heeft doorstaan, denken wij dat een paar plastic tasjes en vaatjes gif het verschil gaan maken? De planeet gaat er niet aan. Wij gaan eraan.