Marc van Oostendorp

281 Artikelen
48 Reacties
Achtergrond: Jay Huang (cc)
Marc van Oostendorp is hoogleraar Nederlands aan de Radboud Universiteit Hij heeft een website, een YouTube-kanaal.
Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Liever een allochtoon dan een buitenlander

Eindelijk eens iemand die iets verstandigs zegt over de term allochtoon, en meteen komt Kamerlid Martijn van Dam er doorheen toeteren op Twitter.

De Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling stuurde deze week een ‘ongevraagd briefadvies’ (nee, daar had ik ook nog nooit van gehoord en, ja, de voorkant van het rapport is erg onduidelijk) aan de minister voor immigratie, integratie en asiel, getiteld Tussen afkomst en toekomst. In dat stuk adviseren ze de minister om als overheid in de interne administratie af te zien van de indeling ‘allochtoon’ – ‘autochtoon’ en de verdere onderverdelingen als ‘westerse’ tegenover ‘niet-westerse’ allochtoon, en ‘eerste-‘, ’tweede-‘ en ‘derdegeneratie-allochtoon’. Het belangrijkste argument is dat die indeling onzinnig is en bizarre resultaten oplevert (zoals Dimitri Tokmetzis hier gisteren ook al schreef). Vanwege de definities die eraan gegeven worden, wordt een kind dat in Nederland geboren is uit Argentijnse ouders een niet-westerse) allochtoon genoemd (omdat Latijns-Amerika tot allochtonië behoort), maar een kind dat in Beiroet geboren is uit in Indonesië geboren ouders een westerse alochtoon (omdat Oost-Azië grotendeels autochtonië is).

De RMO merkt op dat zo’n systeem van classificatie voor de overheid onbruikbaar is. Dat de overheid natuurlijk best kan bijhouden uit welk land iemand afkomstig is, maar dat het hele ingewikkelde systeem van classificaties overtollig is en bovendien niet past bij het overheidsbeleid. Ze zeggen ook herhaaldelijk en expliciet dat dit niet betekent dat de gewone burger of de krant of de wetenschap of zelfs het parlement niet mag praten over allochtoon of autochtoon. Alleen dat die indeling zinloos is, en dat je beter een verschil kunt maken tussen buitenlanders en Nederlanders.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

De Max Havelaar kleuren

Dat onze taal een mengeling is van woorden uit alle tijden, dat kun je laten zien met kleuren. Neem bijvoorbeeld de eerste zin uit de Max Havelaar:

Ik ben makelaar in koffi, en woon op de Lauriergracht, 37. Het is myn gewoonte niet, romanste schryven, of zulke dingen, en het heeft dan ook lang geduurd, voor ik er toe overging een paar riempapier extrate bestellen, en het werk aantevangen, dat gy, lieve lezer, zoo-even in de hand hebt genomen, en dat ge lezen moet als ge makelaar inkoffizyt, of als ge wat anders zyt. Niet alleen dat ik nooit iets schreef wat naar een roman geleek, maar ik houd er zelfs niet van, iets dergelyks te lezen, omdat ik een man van zaken ben.

Ik heb hier de leenwoorden uit het Frans lichtoranje gemaakt, die uit het Latijn donkeroranje en die (dat) uit het Turks groen. Dat het Nederlands veel minder woorden geleend heeft dan het Engels blijkt dan in één oogopslag uit de vergelijking met de eerste zin Tom Sawyer op gekopieerd van deze pagina, waaraan ik ook het idee om leenwoorden te kleuren ontleend heb.

De Amerikaanse woordenkleurer gaat verder met nog allerlei andere Engelse teksten zo in te kleuren, maar mij leek het interessanter om juist dezelfde tekst nog wat andere kleurtjes te geven. Hier is bijvoorbeeld het begin van de Max Havelaar, waarbij ik woorden een donkere tint heb gegeven naarmate ze langer in het Nederlands aanwezig zijn (volgens het Chronologisch Woordenboek van Nicoline van der Sijs):

Foto: foto: daBinsi (http://www.flickr.com/photos/dabinsi/)

De derde landstaal

De provincies in het noorden en het oosten van het land laten het er niet bij zitten. Nadat een verzoek tot erkenning van het Nedersaksisch vorige maand door minister Spies werd afgewezen, is men nu een handtekeningenactie begonnen om de minister tot andere gedachten te brengen.

Zo’n erkenning is vooral een politieke kwestie. Wetenschappelijke (dat wil zeggen: taalkundige) argumenten ervoor of ertegen zijn er eigenlijk niet. Het Nedersaksisch is een min of meer samenhangende groep dialecten die verwantschap vertonen met de ‘Platduitse’ dialecten aan de andere kant van de grens. Ze verschillen van het standaard-Nederlands, maar of die verschillen groot genoeg zijn om van een taal te spreken, dat is een willekeurige kwestie.

Het geharrewar gaat dan ook vooral over geld. De provincies willen de erkenning omdat ze hopen op die manier meer geld uit Europa te krijgen. De minister wil de erkenning niet omdat deze ook allerlei (financiële) verplichtingen voor het Koninkrijk der Nederlanden met zich meebrengt. Daarnaast is het voor de provincies vooral ook een prestigekwestie: door te laten zien dat ze een ‘eigen taal’ hebben, kunnen ze beter verdedigen dat er een eigen bestuurslaag moet zijn, de provincie. Daarnaast heeft de erkenning ongetwijfeld voor sommige sprekers een emotionele waarde: de overheid kan er een gebaar mee maken naar een immaterieel erfgoed dat langzaam maar zeker aan het verdwijnen is.

Foto: Bron: Het Geheugen van Nederland copyright ok. Gecheckt 18-10-2022

Horlepiep als doodsbedreiging

Het zijn nogal zware beschuldigingen die Leon de Winter uit in het gedicht dat hij schreef over Günther Grass: de Nobelprijswinnaar zou een antisemiet zijn en uit zijn op de vernietiging van Israël. En daarnaast zou hij ook nog eens niet-rijmende gedichten schrijven:

Warum lässt er nicht die Wörter tanzen?
Warum nur hinter Prosa verschanzen?
Wer reimt, der geht stets hin und her,
der geht vor und auch wieder Zeilen zurück,
so wie der Tänzer in seinem Lieblingsstück.

Over de vraag of een gedicht moet rijmen, bestaat in de Nederlandse literatuur al ruim 150 jaar onenigheid. Je kunt bijvoorbeeld voor het rijm (en het metrum) zijn omdat het een teken is van vakmanschap, en je kunt er tegen zijn omdat rijmdwang je verhindert om te zeggen wat je werkelijk bedoelt. (Hugo Brandt Corstius publiceerde vorig jaar een aanval op het rijm in een boekje dat Rijmlijm heette; Kees van Kooten schreef in zijn dit jaar verschenen boek Harstochtjes een verdediging van het rijm dat Lijmrijm heette.)

De andere is: “Ik heb niets tegen verzen op zichzelf,” zegt het personage Droogstoppel in de politieke roman Max Havelaar, om daarna uiteen te zetten dat rijm wel soms de waarheid in de weg zit.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

De Paasvuren laaien op: opstand der Saksen?

Het is ogenschijnlijk een grappig berichtje in het nieuws vanavond — een van de Hart-van-Nederlan dse berichtjes waar geen enkel nieuwskanaal meer zonder kan. Maar als je wat doorleest, zit er onrust achter. In Espelo is het grootste paasvuur ter wereld ooit gebouwd. Het ding is 45,98 meter hoog en daarmee rijp voor The Guiness Book of Records. (Zie bijvoorbeeld De Telegraaf en De Gelderlander. Ook het 8-Uur Journaal besteedde er aandacht aan.)

Als je de berichtgeving goed leest, merk je dat het niet alleen maar lollig is, dat opstoken van het paasvuur. Bijna 20 jaar geleden, in 1993 publiceerde Ton Dekker van het Meertens Instituut een artikel met de titel Paasvuren, een veranderlijke traditie tussen toerisme en lokale identiteit. Allebei die polen komen we tegen in de moderne berichtgeving.

“De laatste jaren staan er op eerste paasdag tegen de avond overal in Twente en Salland files van mensen die naar het vuur komen kijken,” schrijft De Gelderlander, die tegelijk ook meldt dat de paasvuren ‘niets’ met het christelijke paasfeest te maken hebben.

Dat laatste verhaal speelt mogelijk een rol in de toeristische aantrekkingskracht. Het is zeker van groot belang in de tweede pool in Dekkers artikel: het beleven van de lokale identiteit. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het commentaar van Gerrit Kraa, een bekende Achterhoekse kenner van het dialect en de geschiedenis in het Reformatorisch Dagblad:

Toekomstig Nederlands: Kep koup appel

Kun je de toekomst van het Nederlands voorspellen? Natuurlijk niet. Om te weten wat er met onze taal gaat gebeuren in de komende 500 jaar, moet je weten wat er met de Nederlanders gaat gebeuren — en wie kan dat weten?

Het is wel leuk om het te proberen. Het onvolprezen Vlaamse tv-programma Man over woord had vorig jaar een item waarin ze een simpel dialoogje in de taal van 1000 jaar geleden probeerden te reconstrueren. Het gesprekje luidde:

Pieter: Ik heb hier donderdag vijf pond zoete appels gekocht. Die waren rot!
Reinhilde: Dat kan gebeuren. In plaats daarvan krijgt u een potje met verse honing.

De onvolprezen Leidse taalkundige Michiel de Vaan maakte daar de volgende Oudnederlandse versie van (voor het jaar 500):

P: Thunres dagō ik kaupōdǣ hēr fīf pundu swōtjērō applō. Thē wǣrun rutanē
R: Swa mag gaskehana. Anǣ thērō stadai skuluth jī habēna puttakīna mith friskō hunangō

Zou het ook mogelijk zijn om juist een toekomstige versie te maken? Daarover zat ik gisteren tijdens de lunchpauze te puzzelen met een paar collega’s. Uiteindelijk ik hierop uit, voor in het onvolprezen jaar 2500:

P: Kep koup twei kelou soot appel sjinkse. Hep sain rot!
R: Kan buir. Je kraig in plaats vaarfan ’n fers bilem pot.

Foto: copyright ok. Gecheckt 02-03-2022

Leid lager opgeleiden hoger op

Er lopen allerlei maatschappelijke kloven en kloofjes door de Nederlandse samenleving. Een ervan staat de laatste maanden in de belangstelling: die tussen hoger en lager opgeleiden. Wetenschappers zoals Mark Bovens (Utrecht) en Anchrit Wille (Leiden) hebben er al eerder op gewezen en in haar onlangs verschenen boek Vertrouwen is goed, maar begrijpen is beter mengt Kamervoorzitter Gerdi Verbeet zich in de discussie, zoals ze dat eerder heeft gedaan: 90% van de leden van de huidige Tweede Kamer is hoger opgeleid, terwijl dat percentage in de samenleving als geheel net iets boven de 30% ligt. De lager opgeleiden, zo is de redenering, voelen zich hierdoor niet door de volksvertegenwoordiging gerepresenteerd – en dit zou de onvrede met de politiek verklaren. Verbeets oplossing: er moeten meer verstandige lager opgeleiden in de Tweede Kamer.

Vroeger had de sociaal-democratie een heel andere manier om de kloof tussen hoger en lager opgeleiden te dichten: de lager opgeleiden moesten hoger opgeleid worden. Voorbij zijn de dagen dat een socialistische onderwijzer zich in de avonduren opwerkte tot een MO-akte zodat hij leraar kon worden, of dat groepjes arbeiders tijdens hun vrije weekeinden cursussen scheikunde volgden. (Ook Gerdi Verbeet zelf heeft overigens een MO-akte. En ze spreekt zich in een bijzin uit voor verheffing: “Ook al heb ik mijn twijfels als ik terugdenk aan de AJC die arbeiderskinderen leerde om klassieke muziek en poëzie te waarderen.”)

Foto: FLickr / Nano Anderson

Red een managementlaag!

“Het ritselt overal,” schreef Sofokles in het fragmentarisch overgeleverde toneelstuk Akrisios, “voor wie bang is.” Al duizenden jaren is het een beproefde techniek om de paniek aan te wakkeren: zorgen dat ze omslaat in paranoia, zodat je als boeman alleen hoeft toe te kijken hoe de angst om zich heen grijpt.

Het laatste anderhalf jaar zijn de Nederlandse cultuur en de Nederlandse wetenschap in rep en roer. Van alle kanten dreigt gevaar, al is dat ‘gevaar’ alleen financieel. De ene subsidiekraan na de andere wordt dichtgedraaid: orkesten, bibliotheken en theatergezelschappen verkeren al in zwaar weer en ook de universiteiten hebben het moeilijk. Dat is allemaal ernstig, zou je zeggen, maar voor sommigen kennelijk nog niet ernstig genoeg.

Zo voerde NRC Handelsblad de afgelopen week een systematische campagne om de lezer te doen geloven dat de opleidingen Frans, Italiaans en Duits in Leiden zonder enige twijfel worden opgeheven. Na een nieuwsartikel in de krant van maandag 27 februari, verscheen er donderdag een column van Christiaan Weijts (‘Wie een taal wil studeren, zal naar het buitenland moeten’) en zaterdag waarschuwde de taalkundige Rens Bod op de voorpagina van de opiniebijlage dat de Nederlandse opleidingen zo verworden tot ‘middelmatige talenstudies die niet uitstijgen boven het niveau van een cursus Frans aan een volksuniversiteit’. (Dat stuk stond gisterenavond op Sargasso; eergisteren was er al een reactie van Jona Lendering.)

Foto: copyright ok. Gecheckt 06-11-2022

Een klezmer-orkest van één tamboerijn

Toen Het Parool in 2006 een verkiezing van het ‘mooiste Amsterdamse woord’ uitschreef, won achenebbisj. Dat was lang niet het enige jiddische woord dat in de lijst terecht kwam: ook attenoje(‘krijg nou wat’), gebbetje(grapje), en mesjogge(‘gek’)stonden hoog en hadden een Jiddische oorsprong.

Wie in Amsterdam naar ‘echt Amsterdams’ wil luisteren, hoort nog steeds een heleboel joodse klanken. Dat observeert ook Megan Raschig in het artikel “Goeie Ouwe Gabbers: Listening to ‘Jewishness’ in Multicultural Mokum” dat vandaag verscheen in het elektronische wetenschappelijke tijdschrift Quotidian.

Voor haar artikel heeft Raschig gesproken met enkele Amsterdammers — vooral met mensen die zich bezig houden met het Jiddisch. Het is fijn dat iemand zich over deze materie bezig buigt, want het Joodse geluid van Amsterdam is een onderwerp dat meer studie verdient dan de uitleg dat veel Amsterdamse woorden Jiddisch zijn. Maar het is jammer dat er nogal wat ontbreekt aan Raschigs artikel, dat het Joodse geluid dat ze laat horen nogal eenzijdig is, een beetje alsof iemand belooft dat ze klezmer gaat laten horen en dan alleen met een tamboerijn rammelt.

De minst belangrijke ommissie, maar wel een veelzeggende: geluidsvoorbeelden. Voor een artikel dat zo de nadruk legt op ‘geluid’ is het merkwaardig dat er helemaal geen geluidsvoorbeelden gegeven worden. Quotidian is een elektronisch tijdschrift, dus dat had best gekund, maar deze lofzang op de concrete auditieve ervaring blijft nu hangen in abstracte beschrijvingen.

Foto: copyright ok. Gecheckt 22-11-2022

Esperanto Translate

Het heeft precies 125 jaar geduurd, maar sinds gisteren is het Esperanto opgenomen in Google Translate, de populairste en grootste vertaalmachine op het internet. In 1887 publiceerde de Poolse oogarts Lejzer Zamenhof in eigen beheer een boekje Internationale taal waarin hij een korte grammatica van zijn taal gaf en een paar voorbeeldteksten en -vertalingen, waaronder een zakelijke brief en gedichten van Heinrich Heine en Zamenhof zelf.

De taal is misschien niet geworden wat Zamenhof zich ervan voorgesteld had – achterin zijn boekje zaten bonnen waarop je kon beloven de taal te leren als tien miljoen andere wereldburgers hetzelfde zouden doen en dat aantal is nauurlijk nooit gehaald. Zamenhofs idee was dat zoveel mogelijk mensen (in ieder geval in Europa en Amerika) de taal als tweede taal zouden leren: thuis en in eigen kring kon je je moedertaal gebruiken maar in het openbare internationale leven alleen een taal die eenvoudig was en neutraal, omdat ze voor niemand de moedertaal was.

Je kunt er lang over mijmeren waarom dat niet gelukt is, maar het is ook interessant om te filosoferen over de vraag waarom er 125 jaar na het verschijnen van dat enigszins flodderige boekje van een armlastige jonge joodse oogarts in Warschau nog steeds in ieder geval enkele duizenden mensen zijn die zijn taal spreken. Er verschijnen nog ieder jaar een paar romans en dichtbundels in de taal, er worden films in gemaakt (zoals deze Turkse film Senmova van vorig jaar of de cultfilm Incubus met William Shatner uit 1965), er zijn zelfs een paar moedertaalsprekers van de taal (zie bijvoorbeeld deze peuter op YouTube).

Foto: copyright ok. Gecheckt 11-03-2022

Levelen over cijfertjes

Niemand die zo goed het belang van taal begrijpt als de banken – of in ieder geval de reclamemakers voor banken. Om vertrouwen te wekken heeft die bedrijfstak de afgelopen twintig jaar bijna iedere vorm van Nederlands ingezet: van het met een donkerbruine stem uitgesproken model-Nederlands van de Van Lanschot-reclames via de (min of meer ironische) ballerige toon van de ABN Amro in de jaren negentig tot en met het licht Limburgse accent van de SNS Bank.

Het zijn allemaal manieren om te laten horen dat de mensen (‘de consumenten’ zoals de bankiers dat vast noemen) je vertrouwen kunnen omdat jij spreekt zoals zij: bedachtzaam of juist opgewonden, deftig of juist volks. De taal van de bankreclames is een goede thermometer voor het maatschappelijk klimaat: wie praat als een bankreclame is kennelijk betrouwbaar. In de jaren tachtig was dat de donkerbruine stem, in de jaren negentig de brallende bal. Wat vertellen de nieuwste reclames ons over de huidige tijd?

Op het eerste gezicht zou je denken: de dialectspreker. Deze week werd bekend dat de RegioBank radiospotjes heeft gemaakt in het Fries, Gronings, Drents, Twents, Achterhoeks, Limburgs, Brabants en Zeeuws (in West-Friesland, Salland en op de Veluwe zitten kennelijk niet genoeg klanten). Als ik het goed begrijp, zijn de spotjes bedoeld voor de regionale omroep — ik heb ze via internet niet kunnen terugvinden. Wanneer je dat leest, zie je meteen welke analyse er gemaakt is door de reclamejongens: de mensen (oh nee, de consumenten) hebben De Prooi gelezen en willen geen bankiers die zichzelf bonussen geven. Ze willen de eerlijke directeur van de dorpsbank terug, de man die gewoon Drents of Twents praat, ook al doe je dat zelf misschien niet meer.

Foto: copyright ok. Gecheckt 09-02-2022

Open brief voor gesloten ogen

Wie zou er iets tegen De Jonge Akademie kunnen inbrengen? Het is een club van 50 jonge aanstormende onderzoekers uit zo’n beetje alle wetenschappelijke disciplines; dertigers en een enkele twintiger die hun leven geven voor de wetenschap en daar ook al hun sporen in hebben verdiend. Ze zijn al professor of ze worden het binnenkort. En juist door lid te worden van De Jonge Akademie laten ze zien dat het ze niet alleen te doen is om hun eigen carrière: ze offeren een deel van hun tijd zonder substantiële vergoeding op om  zich in te zetten voor de maatschappij. Sommigen van hen toeren door Nederland met een bus om scholieren voor te lichten over de magie van de wetenschap, anderen vergaderen met rectoren, ondernemers, staatssecretarissen en andere hoogwaardigheidsbekleders.

Wie zou er iets tegen zo’n idealistische club kunnen hebben? Nou, minister Verhagen van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, natuurlijk. Toen de leden van De Jonge Akademie een paar maanden geleden een brandbrief aan NRC Handelsblad stuurden, waarin ze uitlegden dat het huidige kabinetsbeleid zeer gevaarlijk is voor al het fundamentele wetenschappelijke onderzoek in Nederland, en daarbij zorgvuldig argumenteerden voor dat fundamentele onderzoek, werden hun argumenten een paar dagen later door Verhagen met minachting en ongekend cynisme aan de kant geschoven: allemaal ‘angst voor verandering’. Angst voor verandering! Alsof die mensen niet overal terecht kunnen!

Vorige Volgende