Jona Lendering

628 Artikelen
15 Waanlinks
322 Reacties
Achtergrond: Jay Huang (cc)
Studeerde geschiedenis en vertelt er graag over. Scepticus, recensent, fietser, webmaster (LiviusOrg), Don Quichot, blogger (Mainzer Beobachter) en beheerder van GrondslagenNet. Reist regelmatig in het Midden-Oosten, schreef een paar boeken, gruwt van de zelfmoord van de geesteswetenschappen en droomt van een eigen huis in Downtown Beiroet.
Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Schrikkeldagen en schrikkelmaanden

Eens in de vier jaar een schrikkeldag, maar niet in jaren deelbaar door honderd en weer wel als het jaarnummer deelbaar is door vierhonderd: echt makkelijk is het niet, maar nuttig is het wel. Door te schrikkelen, loopt de kalender namelijk in de pas met de seizoenen. Augustus blijft een zomermaand, februari blijft een wintermaand.

Voor ons is dat niet meer zo heel belangrijk, maar toen Julius Caesar de kalender met de schrikkeldag invoerde en toen paus Gregorius XIII de huidige regels invoerde, waren er nog religieuze feestdagen die aan de seizoenen waren gekoppeld. Het was handig als het feest voor de graanoogst ook plaatsvond als er iets te oogsten viel, en het was eveneens gemakkelijk als de vastentijd viel in een tijd waarin het eten toch al bijna op was.

Het blijft echter een raar ding, zo’n schrikkeldag, en we mogen blij zijn dat Julius Caesar een einde maakte aan het daarvoor bestaande systeem, waarin men complete maanden invoegde. Dat was immers het principe van de oudste kalenders, waarin men probeerde twaalf manen in één zonnejaar te stoppen.

En dat kan dus niet. De periode tussen twee volle manen is 29½ dagen, zodat twaalf maanmaanden 354 dagen duren, ofwel elf dagen minder dan één zonnejaar. De oude Babyloniërs, die zich er als eersten het hoofd over hebben gebroken, ontwierpen daarom eerst een cyclus van acht jaar, waarvan er vijf twaalf maanden hadden en drie dertien. Later werd dit verfijnd tot een cyclus van negentien jaar, waarvan er zeven een schrikkelmaan hadden.

Foto: copyright ok. Gecheckt 23-11-2022

Hedendaagse tempeliers (1)

De Standaard (hier te lezen in de Google cache) vermeldt het op zich triviale feit dat de Vlaming Guy Fosté, in het dagelijks leven marketeer voor een energiebedrijf, is verheven tot “personal piper to the most noble comte Eric Hugh de Montgomery”. Ik houd van dit soort titels, en geniet dubbel als ik vervolgens lees dat Eric Hugh de Montgomery “Sovereign Grand Commander” is van “The Order of the Fleur de Lys“.

En daarmee hebben we het ineens over de Tempeliers. U weet wel, de geheimzinnige ridderorde die opduikt in alle complottheorieën en die te maken heeft met alle gebeurtenissen uit de wereldgeschiedenis. Het is weinig bekend dat ze onder een andere naam nog altijd bestaan.

Het begint met de Kruistochten. In 1071 versloegen de Seljukische Turken de Byzantijnen in de slag bij Manzikert, waarover ik al eens blogde. De verslagen partij zocht steun in het westen, die in groten getale kwam: tienduizenden soldaten hielpen de Byzantijnen een deel van het verloren gebied heroveren, en trokken vervolgens naar Jeruzalem, dat in 1099 werd ingenomen. Vanaf dat moment lagen er verschillende vorstendommen aan de oostkust van de Middellandse Zee, bestuurd door christelijke heersers, waarvan er een de trotse titel “koning van Jeruzalem” voerde. Onthoud die even, ik kom erop terug.

Foto: copyright ok. Gecheckt 26-10-2022

Amsterdamse dodenherdenking

Mijn liefde voor onze hoofdstad maakt me niet blind voor haar gebreken, en daaronder reken ik haar onvermogen een fatsoenlijk monument op te richten om de Tweede Wereldoorlog te herdenken. Aan de Rubensstraat is een inscriptie voor Gerhard Badrian met een spelfout, de toelichting op het Auschwitzmonument bevindt zich achter een immer beslagen glasplaat, de doorgezaagde steen in het voormalige Huis van Bewaring aan het Leidseplein bevat een lelijke vlek.

Gelukkig zijn andere monumenten wel in orde, zoals het plantsoen dat is gewijd aan Henk van Randwijk, de oprichter van het illegale blad Vrij Nederland. Daarop bevindt zich de beroemde regel

Een volk dat voor tirannen zwicht,
zal meer dan lijf en goed verliezen,
dan dooft het licht.

De foto hierboven toont de treurige staat waarin het monumentje zich al een tijdje bevindt. Het is niet voor het eerst dat zoiets gebeurt: iemand heeft er ooit – medio jaren tachtig denk ik – onder geschilderd “voor een volk dat de ogen sluit, is het licht al jaren uit”. Dat is er ook opvallend lang blijven staan.

Foto: copyright ok. Gecheckt 17-03-2022

Liefde en orientalisme

Twee weeskinderen, het meisje Dodala en de jongen Zam, groeien op in een schip, dat ergens middenin de woestijn ligt. Om in leven te blijven, haalt hij water en verleent zij, in ruil voor voedsel, seksuele diensten aan karavaanreizigers. Uiteraard raken ze elkaar kwijt, zoeken ze elkaar, en hebben ze elkaar tegen het einde gevonden. Habibi, de vorig jaar verschenen graphic novel van Craig Thompson, is een smartlap.

En toch. Het lijvige boek blijft boeien doordat het in feite niet gaat over de twee weeskinderen. Thompson gebruikt hun avonturen slechts om de lezer mee te nemen door de islamitische wereld, waarvan we zo’n beetje alle aspecten te zien krijgen: getekende versies van legendes en volksverhalen, de poëzie van Rumi, de folklore van de islamitische kalligrafen. De paleizen die we bezoeken illustreren de architectuur van het Nabije Oosten, sommige pagina’s zijn opgemaakt als oosterse tapijten. We zien echter ook de moderne Derde Wereld-steden, waar klaplopers profiteren van de goedgeefsheid van de enige bewoner die zo handig was een waterzuiveringsapparaat te bouwen.

Pagina, opgemaakt als tapijt

Die bewoner heet Noach, en de Zondvloed die zijn leven beheerst, is het afval van een enorme stad, waarin de bewoners dreigen te verdrinken. Het is een van de mooie manieren waarmee Thompson een oud verhaal zó ombuigt dat het weer modern en actueel is. Zo blijft de lezer, ondanks het larmoyante karakter van het verhaal, wel bij de les.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Moppen over Homs

Komt een Homsi in een elektronicawinkel in Aleppo. “Mag ik deze televisie van u?”, vraagt hij.

“Die verkoop ik niet aan jou, domme Homsi,” zegt de verkoper.

De man uit Homs vraagt zich af hoe de verkoper kan weten waar hij vandaan komt, en begrijpt dat het zijn accent moet zijn. De volgende dag gaat hij opnieuw naar de winkel, neemt de televisie weer naar de kassa, en imiteert de Aleppijnse tongval. “Mag ik deze televisie van u?”.

“Die verkoop ik niet aan jou, domme Homsi.”

Omdat de man uit Homs toch graag een televisie wil kopen, gaat hij naar een spraakleraar, om te leren meer op iemand uit Aleppo te lijken. Daarna gaat hij opnieuw naar de winkel.

“Mag ik deze televisie van u?”.

“Die verkoop ik niet aan jou, domme Homsi,” zegt de winkelier, “en zet nu die wasmachine terug.”

Subtiel is anders, maar het is een mop van de soort die ze in Syrië vertellen. De bewoners van Homs gelden daarin als uitgesproken dom, en gelukkig kunnen ze daar zelf ook om lachen. Of konden daar om lachen, want de laatste tijd valt er om Homs en zijn bewoners niet zo heel erg veel te lachen.

Ik verander even van onderwerp. De westerse wereld is nu alweer tien jaar in conflict met – laten we het gemakshalve de islamitische wereld noemen, het gaat me nu even niet om de precieze definitie van de vijand. (Ik geloof dat onze politici het ook niet precies weten.) De situatie doet me soms denken aan de Koude Oorlog, toen de westerse samenleving zich eveneens bedreigd voelde door een vijand die een vijfde colonne zou hebben in West-Europa, toen politici wedijverden in harde retorica en de zaken van tijd tot tijd ook behoorlijk spannend waren.

Foto: copyright ok. Gecheckt 10-03-2022

De joodse Jezus

Het belangrijkste boek dat een oudhistoricus moet lezen is, momenteel, John P. Meiers briljante A Marginal Jew. Rethinking the Historical Jesus. Ik realiseer me dat veel oudheidkundigen zullen zeggen dat het onderzoek naar het leven en de opvattingen van de timmerman uit Nazaret eigenlijk het werk is van theologen, maar dat oordeel is gebaseerd op een onjuist begrip van de “derde speurtocht”, die historisch van aard is. Sterker nog, het zoeken naar de historische Jezus is het innovatiefste en methodisch geavanceerdste deel van de oude geschiedenis. En daarbinnen is A Marginal Jewsimpelweg het beste boek.

Of beter: boeken. Oorspronkelijk zou het gaan om drie delen, die zijn verschenen in 1991, 1994 en 2001. De voornaamste conclusies zullen echter worden gepresenteerd in het vijfde deel. Het vierde deel is in 2009 verschenen, brengt het totale aantal bladzijden op 2990 en behandelt Jezus als rechtsgeleerde. Als een rabbi, om de oude Joodse uitdrukking te gebruiken. Jezus is immers binnen het Jodendom gebleven, en dat wil zeggen dat de historische Jezus alleen de Joodse Jezus kan zijn, een cliché dat Meier uitlegt door uit en te na te herhalen dat de Joodse Jezus de halachische Jezus is.

Met andere woorden: hoe ging Jezus om met de Wet van Mozes? Het is misschien schokkend dat deze vraag nog zo zelden wordt behandeld, terwijl het toch de kernvraag moet zijn. Jezus brak niet met zijn geloof en dus moet hij worden geanalyseerd als een rechtsgeleerde, maar de meeste boeken over Jezus negeren deze kwestie.

Foto: copyright ok. Gecheckt 06-11-2022

Advies aan de Koninklijke Marine

De recente bezuinigingen op de Nederlandse strijdkrachten nopen tot ongewone maatregelen. Behulpzaam als ik ben, verwijs ik de commandanten van de Koninklijke Marine graag naar de onderstaande gebeurtenis uit de Uruguayaanse Burgeroorlog:

It was in South America. The officer wasCommodore Coe of the Montevidean navy, in an engagement with Admiral Brown of the Buenos Ayrean service. The commodore’s ship had exhausted her ammunition, and the first lieutenant came excitedly to the commodore asking, ‘What are we to do, sir? The lockers are empty.’

‘All empty?’ asked the commodore.

‘Every one of them,’ said the lieutenant — ‘round shot, grape, canister, double-head, all gone!’

‘Is the powder done?’ asked the commodore.

‘No, sir, we’ve plenty powder.’

‘Well,’ said the commodore, ‘we had a darned hard Dutch cheese at dinner to-day; do you remember?’

‘I ought to,’ said the other, ‘I broke the carving-knife trying to cut it.’

‘Are there any more aboard?’

‘About six dozen; we took them from a droger.’

‘Will they go into the 18-pounders?’

‘By thunder! commodore,’ cried the lieutenant, ‘that’s an idea. I’ll go and try ’em.’

Presently the guns of their ship, the ‘Santa Maria,’ re-opened fire. Admiral Brown, on the opposing ship, found shot after shot flying over his head. Presently one of them struck his mainmast, and as it did so, shattered and flew in every direction. ‘What, in all creation, is that the enemy is firing?’ exclaimed the startled admiral.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Taalfouten

Ik heb al eens eerder geblogd over het aanleren van Nederlands als tweede taal. Een goede vriendin heeft daar momenteel een dagtaak aan, en ik kan niet anders dan zeggen dat mijn bewondering voor haar en haar mede-cursisten met de dag toeneemt. Vandaag hebben ze hun tweede toets gehaald.

Je zou echter kunnen gaan twijfelen aan het niveau van de cursus als je leest wat de deelnemers elkaar zoal schrijven op hun Facebook-pagina’s. Ergens zag ik een foto van de cursisten bij een tramhalte, met het onderschrift “Wacht aan de tram voor onze last dag”. Iemand bedankt voor de “echt mooi foto”. Weer een ander geeft zichzelf “Een bos blommen voor ikzelf omdat ik geslaagd ben”, waarop iemand weer antwoordt “Was dat een cadeautje van jouw voor jouw?”

Je kunt inderdaad twijfelen aan het niveau van de cursus, en er zijn Haagse politici (model schaap in wolfskleren) die vinden dat zulke cursussen maar geldverspilling vormen. Er wordt naar zulke politici geluisterd; ik kreeg drie dagen geleden nog een venijnig mailtje over mijn Sonneveld-stukje.

Zulke kritiek op de cursisten, op de cursus en op de docenten is echter buitengewoon misplaatst, vlerkerig en onnadenkend. Deze buitenlanders zijn nu vijf of zes maanden in ons land, en ze schrijven al hun Facebook-pagina’s in het Nederlands. U begrijpt perfect wat ze bedoelen. Ik heb grote bewondering voor de cursisten.

Foto: copyright ok. Gecheckt 06-11-2022

ET vermijdt ons

Het is een bekende grap: het beste bewijs dat levensvormen in ons heelal intelligent zijn, is dat ze nog geen contact met ons hebben gezocht. Al een jaar of acht geleden, en misschien wel meer, werd het gelijk van de moppentapper voorgerekend. Daarvoor was geen hogere wiskunde nodig; ik heb het al eens eerder uitgelegd.

De crux is dat er alleen al in ons Melkwegstelsel niet minder dan 400.000.000.000 sterren zijn. Als er daarvan slechts één op de tien planeten heeft, en als slechts één op de honderd daarvan voldoet aan de voorwaarden waaronder leven ontstaat, en als op slechts één op de duizend daarvan intelligent leven is ontstaan, moeten er nog altijd zo’n 400.000 plekken zijn die onze radio-astronomen zouden opvallen. Daar wordt al heel lang naar gezocht, op allerlei frequenties, en er is nog steeds niets gevonden. Dit gebrek aan bewijs voor iets wat zeer frequent moet voorkomen, staat bekend als de Fermiparadox.

Er zijn verschillende oplossingen, die óf statistisch onaannemelijk zijn (“de mensheid is de eerste”), óf pure science fiction (“ze zoeken met opzet geen contact met ons”) óf complotdenken (“het bewijs wordt achtergehouden”). Het grote aantal oplossingen bewijst dat we te maken hebben met een vertrouwd probleem zonder veel nieuwswaarde. Daarom stoort het me dat ik er vanmorgen weer opnieuw over moest lezen.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

De farce van het Nationaal Historisch Museum

De farce rond het Nationaal Historisch Museum blijft de gemoederen bezig houden. Bas Heijne wijdde er onlangs een boek aan en medievist Henk ‘t Jong zei er gisteren verstandige dingen over (hier). Beide heel lezenswaardig.

Ik heb er zelf voortdurend een ongemakkelijk gevoel bij gehad. Eén reden was persoonlijk, namelijk dat ik in een vroeg stadium ben geciteerd als voorstander van de nationale canon die het museum aanvankelijk geacht werd te zullen presenteren. De reden was dat ik in een boekje aan immigranten had uitgelegd hoe Nederlanders hun verleden graag zien. De eerste zin maakte al duidelijk dat ik het beschouwde als een mythografie. Dat de voorstanders van een canon me als geestverwant rekruteerden – en dat ze dus een mythe niet van geschiedenis konden onderscheiden – gaf mij een ietwat nare bijsmaak bij wat op zich leuk projecten hadden kunnen zijn: vijftig vensters op het verleden en een daaraan gewijd museum.

Voor het goede begrip: ik had, en heb, er geen eenduidige mening over. Ik zie het voordeel van een canon voor het onderwijs, maar het is wel een ladder die, na te zijn beklommen, dient te worden weggeworpen. Geschiedenis is immers vooral een open dialoog, een discussie zonder einde, die echter toch ten einde komt als er een canon is.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

In de lik na een computerfout?

“Dan halen we de politie d’r toch bij!” Het werd echt tegen me gezegd maar het kón niet waar zijn. Ik was werkelijk onschuldig aan het mij ten laste gelegde: zwart rijden met de trein. De hele situatie was absurd. Maar ik zat er middenin en het leek erop dat ik een nacht zou gaan doorbrengen in een politiecel.

Ik was onderweg van Schagen naar Amsterdam. Ergens bij Heerhugowaard had een conductrice mijn kaartje gezien en mijn kortingkaart gescand. Er was niets mis mee geweest. Nu, tussen Castricum en Zaandam, werd ik opnieuw gecontroleerd en dit keer zou mijn kortingskaart ineens al acht maanden verstreken zijn. Gek toch dat het zojuist niet was gezien. Of de dag ervoor in de trein uit Den Haag. Of de dag daarvoor in de trein naar Den Haag.

Ik probeerde de conducteur uit te leggen dat zijn collega nog geen kwartier daarvoor geen problemen had geconstateerd, maar hij was het stadium van het vaststellen van de feiten al voorbij. Of ik me, nu de overtreding was geconstateerd, maar wilde legitimeren. Omdat ik die middag geen redelijke aanleiding had gehad te vermoeden dat ik me die avond zou moeten legitimeren, had ik natuurlijk geen paspoort bij me, waarop me werd aangekondigd dat ik op het volgende station zou worden overgedragen aan de politie.

Foto: copyright ok. Gecheckt 07-11-2022

Institutionalisering is een drug

In 1806 versloeg Napoleon de legers van Pruisen in de slag bij Jena. Het jaar ervoor had hij Oostenrijk en Duitsland bij Austerlitz al vernederd, en hij had langs de Rijn al een reeks vazalstaatjes gesticht. Midden-Europa was door-en-door geschokt en in Duitsland was men ervan overtuigd dat alles anders moest. In de Pruisische hoofdstad Berlijn trad, onder leiding van Heinrich Reichsfreiherr vom und zum Stein, een van de meest vernieuwingsgezinde kabinetten aan die de wereld ooit heeft gezien.

Onderwijs ressorteerde onder minister Wilhelm von Humboldt, een bekende taalkundige en een persoonlijke vriend van de beroemdste classicus van die tijd, Friedrich August Wolf (1759-1824). Zij samen zijn de architecten van de oudheidkunde, zoals die tot op de huidige dag bestaat: Wolf als architect en Von Humboldt als uitvoerder.

Oudheidkunde, zo redeneerde Wolf, had geen duidelijk doel, maar wie Grieks leerde, zou leren denken zoals de oude Grieken, en dus even slim, creatief, briljant en nobel zijn – allemaal eigenschappen die men aan het begin van de negentiende eeuw toeschreef aan de antieke cultuur. Wilde Duitsland zich herstellen, dan moest al het onderwijs zijn gericht op de navolging van de Grieken. Von Humboldt richtte daartoe gymnasia op en stemde het onderwijs aan de nieuwe, Berlijnse universiteit daarop af.

Vorige Volgende