Inleiding
LONGREAD - Economisch journalist en columnist Mirjam de Rijk schreef een uitstekend boek over hoe het grote geld dat private equity heet de publieke sector en ook het bedrijfsleven verandert. Gekaapt door het kapitaal. De recensie die ik er eerder over schreef is hier te lezen.
Het boek is het resultaat van goede onderzoeksjournalistiek. De inhoud is ongemakkelijk en zorgwekkend. Het laat een zeer onwenselijke economische realiteit zien, namelijk, hoe private equity huishoudt in onze publieke sector. Het biedt feiten en inzichten in een wereld die zichzelf liever verborgen houdt. Het beschrijft hoe dat grote geld zich manifesteert en analyseert de oorzaken voor het ontstaan ervan. Bovendien draagt het ook nog een lijst aan praktische oplossingen aan.
Het boek doet echter ook iets niet. Het eindigt heel pragmatisch met lessen en oplossingen, maar komt niet toe aan de meer filosofische vragen die het zelf oproept. Het stelt niet de taal van het kapitalisme ter discussie, de woorden waarmee we denken over ons politiek economische systeem. Het beantwoord niet de vraag, of dit uitwassen van het kapitalisme zijn, of misschien iets anders dan kapitalisme.
Dat dit boek aan die vragen niet toekomt is overigens niet zo vreemd. Want het draagt zoveel materiaal aan dat je met het beantwoorden van dergelijke vragen nog een boek kunt vullen. Dat zou een filosofischer boek kunnen zijn dat helpt onze denkbeelden over het kapitalisme te herzien en de politiek ideologische consequenties ervan te doordenken. Wellicht komt De Rijk zelf met zo’n vervolg, maar op goede onderzoeksjournalistiek kan iedereen voortbouwen. In die geest probeer ik in een tweedelig artikel – waarvan het eerste hieronder te vinden is – een eerste schets te geven, van een hoofdstuk dat in zo’n boek zou kunnen staan.
Deel 1
1.1 Kapitaal en rijkdom
Gekaapt door het kapitaal draait grotendeels om wat het kapitaal van private equity doet, waar dat kapitaal vandaan komt en hoe de uitwerking van dat kapitaal te bestrijden is. Verpakt in de titel van het boek zit echter ook een denkbeeld, waar een vraagteken bij kan worden geplaatst. Zijn die honderden miljarden die private equity beheert en die een hoofdrol spelen in het boek eigenlijk wel kapitaal? Dat klinkt misschien als een rare vraag, want dat private equity grote sommen geld beheert staat buiten kijf en geld en kapitaal zijn toch synoniem? In ons huidig taalgebruik misschien, maar dat is niet altijd zo geweest.
— — —
Dit artikel is onderdeel van de substack Workshop Nieuw Kapitalisme. Geïnteresseerden kunnen zich daar inschrijven voor een nieuwsbrief. Nieuwe artikelen ontvang je dan per mail.
— — —
Het werk van Alfred Marshall, waarvoor we terug moeten naar de vorige eeuwwisseling, geeft antwoord op die vraag. Marshall was in die tijd één van de toonaangevende economen. In 1890 verschijnt de eerste editie van zijn Principles of Economics dat lang het toonaangevende leerboek in de Engelstalige wereld zou blijven. Hij schrijft daarin juist over het onderscheid tussen kapitaal en rijkdom:
“there is a clear tradition that we should speak of Capital when considering things as agents of production; and that we should speak of Wealth when considering them as results of production, as subjects of consumption and as yielding pleasures of possession. Thus the chief demand for capital arises from its productiveness, from the services which it renders, for instance, in enabling wool to be spun and woven more easily than by the unaided hand, or in causing water to flow freely wherever it is wanted instead of being carried laboriously in pails” [1]
Welke denkers Marshall tot die traditie rekent wordt niet direct duidelijk, al lijkt dat in ieder geval terug te gaan tot Adam Smith [2]. Tegenwoordig lijkt dat onderscheid echter nauwelijks te worden gemaakt. In het dagelijkse taalgebruik worden kapitaal en rijkdom als synoniemen gebruikt. Terwijl met dat onderscheid samenhangt wat we kapitalisme kunnen noemen en wat niet.
Investeren
Laten we eens kijken naar hoe dat kapitaal, in de woorden van de Oostenrijkse politiek econoom Von Mises, vervolgens wordt ingezet:
“Since all production consists in combining the various means of production, some of the owners of such means must convey their natural ownership to others, so that the latter may put into operation the combinations of which production consists. Owners of capital, land, and labour place these factors at the disposal of the entrepreneur, who takes over the immediate direction of production.” [3]
Een ondernemer, zoals een bakker, gebruikt kapitaal in de vorm van bijvoorbeeld een banklening, om in een oven te investeren. Hij huurt een pand en zet de arbeid van z’n medewerkers in om brood te bakken en te verkopen. Zo combineert hij die drie door Von Mises genoemde productiemiddelen om te ondernemen. Als hij dat goed doet maakt hij winst, waarmee hij kan investeren in nog een oven. Zo groeit de hoeveelheid kapitaal in z’n bedrijf. Hij kan ook kapitaal uit z’n bakkerij halen waarmee het wordt omgezet in rijkdom, waarmee hij privé consumptiegoederen als een auto kan kopen, of een reis kan maken.
In die traditionele taal van het kapitalisme ontlenen beide woorden – kapitaal en investeren – hun betekenis dus aan de productiemiddelen die ze mogelijk maken. Die oven waarin wordt geïnvesteerd, wordt voor het aankoopbedrag in de boeken gezet, maar creëert als productiemiddel zelf ook waarde. Want de bakker kan er brood mee bakken waaraan hij weer geld verdient. Investeren is op die manier een vorm van vermeerderen. In tegenstelling tot consumeren, dat is een vorm van verminderen. Het consumptiegoed wordt door de consumptie tenslotte letterlijk minder of in ieder geval minder waard. De aanschaf van een oven is dus wezenlijk anders dan de aanschaf van een brood.
Die specifieke betekenis van het woord investeren lijkt, net als de betekenis van kapitaal, bijna verloren gegaan. Sprekend over geld in de economie, wordt tegenwoordig van alles door elkaar heen gebruikt.
Neem bijvoorbeeld een geldschieter die bestaande aandelen koopt, met winst verkoopt en die winst uitkeert aan z’n eigen aandeelhouders. Er is dan geen kapitaal geïnvesteerd. De aandelen waren tenslotte al in omloop, dus er is geen geld in het bedrijf gestopt waarmee de productiecapaciteit zou kunnen worden vergroot. Een investeerder is deze geldschieter dan ook niet, want het kopen van bestaande aandelen in de hoop dat ze in waarde stijgen is geen investeren, maar speculeren. [4] Door deze speculatie is de rijkdom van de aandeelhouders groter geworden, terwijl er geen euro is geïnvesteerd.
Dergelijke wezenlijke onderscheiden worden zowel door links als door rechts niet gezien. Antikapitalistisch links zal in dergelijke speculatiewinsten een bevestiging zien van de verwerpelijkheid van het kapitalisme. Rechts ziet dat geld verdienen juist als bewijs van het succes van het kapitalisme. Terwijl de conclusie zou moeten zijn dat er überhaupt niets kapitalistisch is gebeurd!
Politiek kun je dus tegen bepaalde vormen van verrijking zijn en tegelijkertijd voor het kapitalisme.
1.2 ondernemen
Een ander onderwerp waar we, kijkend naar private equity, aandacht voor moeten hebben is ondernemen. Von Mises maakt in bovenstaande citaat al duidelijk dat ondernemers een cruciale rol spelen in de economie. Dat is ook wat de schrijfster van ‘Kapitalisme, het onbegrepen ideaal’, Ayn Rand, zegt in haar pleidooi voor het kapitalisme. In het hoofdstuk Wat is kapitalisme lezen we:
“Amerika’s welvaart werd niet tot stand gebracht door algemene opofferingen ten bate van ‘het algemeen belang’, maar door het productieve genie van vrije mensen, die hun eigen belangen nastreefden en hun eigen persoonlijke fortuin trachtten te vergaren. […] Zij gaven de mensen betere banen, hogere lonen en goedkopere goederen met elke nieuwe machine die zij uitvonden, met elke wetenschappelijke ontdekking of technologische vooruitgang die er werd geboekt – en op die manier ging het hele land erop vooruit […]” [5]
Het kapitalisme draait volgens Rand dus om ondernemende vrije mensen. De economie draait, vanwege hun productieve genie, vanwege hun initiatief en de daadkracht die zij aan de dag leggen.
Jaques Van Marken
Rand schreef haar boek in de Verenigde Staten en heeft zich ongetwijfeld laten inspireren door ondernemers als Cornelius Vanderbilt, Andrew Carnegie en John D. Rockefeller. De ook wel als Robber Barons bekend staande ondernemers uit de Gilded Age van het Amerikaans kapitalisme, eind 19de eeuw. Dichter bij huis hebben wij onze eigen voorbeelden. Grote ondernemers zoals bijvoorbeeld Jacques van Marken. De industrieel die in 1869 de Nederlandse Gist & Spiritus Fabriek (NG&SF) oprichtte (lang en tot recent bekend als de Gist-Brocades). In De aartsvaders [6] schreef Wim Wennekes over het productieve genie Van Marken. Uit die biografie licht ik een paar fragmenten die laten zien wat het betekent om de spil in een bedrijf te zijn, zoals Van Marken dat was.
Van Marken startte het bedrijf, waar hij de rest van zijn arbeidzame leven leiding aan zou gaan geven, naar aanleiding van een bericht over een gebrek aan kwalitatief goede gist voor Nederlandse bakkers. Bakkers gebruikten op dat moment gist van Schiedamse branderijen en bierbrouwers, maar die beschouwden het als een bijproduct, waardoor de kwaliteit wisselend was. Bovendien bleek er een nieuwe productiemethode te bestaan. De Weense methode, van de Oostenrijkse bierbrouwer Mautner. Van Marken, in Delft afgestudeerd als technoloog, zag commerciële mogelijkheden en ging naar Oostenrijk om meer over die methode te weten te komen. Daarbij ging hij zover dat hij, na een eerste reis waar hij niet voldoende inzicht in het procedé kreeg, gedurende z’n tweede verblijf als arbeider aan de slag ging, om op de werkvloer de kneepjes van de productie te leren kennen. In een brief uit 1869 aan zijn vrouw Agneta schreef hij ‘Ik heb een blauwe kiel laten maken en ben nu, met opgestroopte mouwen, in de beslagkuipen aan het werk.’
Hij keerde terug met voldoende kennis om de fabriek die hij voor ogen had te starten. Hij vond financiers, liet in Delft een fabriek bouwen, nam in januari 1870 36 arbeiders aan en op 20 april van hetzelfde jaar werd de eerste gist droog geperst. De eerste jaren verliepen met de nodige tegenslag, maar in de volgende decennia zou Van Marken een florerend bedrijf opbouwen. Hij laveerde daarbij, als spil in het bedrijf, tussen zijn raad van commissarissen, die de financiën en de lange termijn perspectieven in de gaten hield. De prijzen op de markt en de afzetmogelijkheden die hij zag. Het wel en wee van zijn personeel, dat hij meer dan een warm hard toedroeg.
Bekommernis om zijn personeel was groot. De Sociale Quaestie hield hem bezig. Het dreef hem ertoe een leeszaal en bibliotheek voor zijn personeel te openen, onderwijs te organiseren en later zelfs huisvesting. Een wijk in Delft, met voor die tijd kwalitatief goede woningen rondom het Agnetaplantsoen, waar hij en zijn vrouw Agneta ook kwamen te wonen. De eerste arbeiders die hij in dienst nam kregen direct 7 gulden dagloon (meer dan de gangbare 6) en 8 gulden bij overwerk. Hij vond het loonpeil te laag en zette in de door met name welgestelden gelezen publicatie Vragen des tijds eens tot in detail uiteen hoe het huishoudboekje van de gewone arbeider er uitzag. Hij wilde laten zien dat in de uitgaven aan basisbehoeften nauwelijks iets te schrappen viel.
Zijn bekommernis was overigens geen liefdadigheid. Voor die ene gulden extra (8 i.p.v. 7) werd gemiddeld 10 tot 20 uur per week overgewerkt. De scholing van de kinderen (1,5 uur per dag) ging gepaard met praktijkonderwijs in de fabriek (7,5 uur per dag) waar de ouders een kleine vergoeding voor kregen. In 1974 maakte de fabriek een eerste kleine winstje en tot verbazing van de commissarissen stelde Van Marken daarop voor om een loonsverhoging in te voeren in de vorm van een premie op ijver. Nadat hij hen had uitgelegd dat die loonsverhoging afhankelijk was van extra opbrengsten van de fabriek, die het personeel eerst moest verdienen met een bovennominale productie, gingen ze akkoord. Het was een succes. De meeropbrengsten waren dusdanig dat in de jaren die volgde jaarlijks tussen de 10% en 30% boven op het vaste loon werd uitgekeerd. Zou de patroon, die de rechten van den werkman vergeet, zijn eigen belang wel begrijpen? vroeg Van Marken zich in Vragen des tijds af. Hij zag dat ze met elkaar verbonden waren.
Uiteindelijk draaide het natuurlijk wel allemaal om het product. Hoewel hij over de productie van gist zelf veel kennis had opgedaan voordat hij z’n onderneming starte, bleef de gist koppig, zoals dat werd genoemd. Niemand wist precies onder welke omstandigheden de beste gist zich vormde. Daarom verbond hij in 1882 een proeffabriek aan zijn bedrijf en nam hij 3 jaar later de Wageningse microbioloog dr. M.W. Beyerinck in dienst. Onder zijn leiding werd de biochemische kennis van de fabriek ontwikkeld waar decennia op werd voortgebouwd. Het koste wel 9 jaar aan investeringen om met de eerste echte resultaten te komen, maar toen was er de Bondsgist. Die was van een dusdanige kwaliteit dat het de marktpositie, nationaal en internationaal, aanzienlijk verbeterde. Als ondernemer nam Van Marken de vrijheid om geld in zo’n langdurige investering te steken. Zijn dagelijkse betrokkenheid bij de productie deed hem het nut van dat onderzoek inzien en het investeren werd uiteindelijk beloond.
Van Marken werd een welgesteld man. Het bedrijf was zijn leven en hij bleef ermee verbonden tot hij door gezondheidsproblemen gedwongen werd om afstand te nemen. Niet lang nadat hij als directeur was teruggetreden overleed hij op 8 januari 1906, op zestig jarige leeftijd. Het bedrijf draaide verder, veranderde met de tijd mee en bleef tot in de 21ste eeuw bestaan.
1.3 Het klassieke model
Terug naar de taal die onze denkbeelden over kapitalisme vormgeeft. We weten ondertussen dat kapitaal investeren niet hetzelfde is als geld uitgeven. Een ondernemer kan geld stoppen in z’n onderneming, door bijvoorbeeld een machine te kopen. Dat geld is een investering en noemen we kapitaal. Hij kan ook geld uit z’n onderneming halen om dat privé uit te geven aan een auto. Dat noemen we rijkdom.
Je kunt dus geld verdienen zonder dat dat iets met kapitalisme en investeren te maken heeft, met de handel in cryptovaluta bijvoorbeeld. Hoewel dergelijke handelaren zich graag als investeerder afficheren zijn het eigenlijk speculanten. En speculatie kan individuele rijkdom opleveren, maar draagt niets bij aan economische productiviteit. Het kopen van cryptovaluta heeft misschien wel meer weg van het kopen van een pistool en een vluchtauto voordat je een bank bezoekt. Van beide kun je rijk worden, maar met kapitalisme heeft het niets te maken.
De centrale figuren binnen het kapitalisme zijn ondernemers. Mensen die met hun initiatief, energie en daadkracht, de economie in beweging brengen. Mensen die risico nemen en daar met winst voor beloond worden. Dankzij en om hen draait de economie, aldus Rand. Van wat zij in hun eigen belang doen, wordt iedereen beter. Ze zijn daartoe in staat doordat ze, zoals Von Mises zegt, de regie nemen in de productie met behulp van aan hen ter beschikking gesteld kapitaal, land en arbeid. Het is dus de ondernemer die onderneemt en het product dat daarbij centraal staat.
Hoe dat werkt kunnen we bijvoorbeeld zien bij iemand als Van Marken. Als directeur was hij in zijn bedrijf de spil tussen de markt, het producerend personeel, de raad van commissarissen, de onderzoeksafdeling en de geldschieters. Hij begreep de onderlinge samenhang van al die belangen en verbond ze aan elkaar, door bijvoorbeeld scholing en huisvesting voor z’n personeel te organiseren. Hun ontwikkeling en kwaliteit van leven kwam ook het bedrijf ten goede. Net als zo’n bonusregeling, die meer inkomsten voor het personeel en voor het bedrijf opleverde.
Aan deze denkbeelden over kapitaal, investeren en ondernemen zal ik in het vervolg refereren als het klassieke model. Ook het begrip ondernemersrisico, waar ik in dat vervolg verder op in ga, schaar ik daar onder.
In dat tweede deel zullen we zien dat de werkwijze van private equity niet met dat klassieke model strookt. Private equity draait wel om geld, maar niet perse om kapitaal. Private equity verandert de rol van de ondernemer, maar niet perse ten goede.
———
[1] Marshall, Alfred. Principles of Economics, London: Macmillan and Co., 8ste editie 1920, Boek II, Hoofdstuk IV (Income. Capital.) §8 p.55
[2] in Wealth of Nations (p. 263) maakt Adam Smith onderscheid tussen kapitaal (capital) en opbrengst (revenue):
“The proportion between capital and revenue, therefore, seems everywhere to regulate the proportion between industry and idleness. Wherever capital predominates, industry prevails: wherever revenue, idleness. Every increase or diminution of capital, therefore, naturally tends to increase or diminish the real quantity of industry, the number of productive hands, and consequently the exchangeable value of the annual produce of the land and labour of the country, the real wealth and revenue of all its inhabitants.”
[3] Von Mises, Ludwig, Socialism, An Economic and Sociological Analysis, New Haven: Yale University Press, editie 1951, vertaald door J.Kahane, (oorspronkelijk uitgegeven in 1922 in Jena, onder de titel: Die Gemeinwirtschaft: Untersuchungen über den Sozialismus) p. 41
[4] Dat heeft natuurlijk een negatieve bijklank en is de vermoedelijke reden voor speculanten om zichzelf als investeerder voor te doen
[5] Rand, Ayn, Kapitalisme. Het onbegrepen ideaal, Laren: Novapres, vertaald door H.J. ten Broecke (vermoedelijk uitgegeven en vertaald in 1966, maar die informatie ontbreekt in het boek), p. 33
[6] Wennekens, Wim, De aartsvaders. Grondleggers van het Nederlandse bedrijfsleven, Amsterdam 1993, Olympus (Uitgeverij Atlas), p. 141 – 195
Reacties (1)
Zou het niet zo zijn dat de betekenis van woorden als kapitaal langzaam verschuift omdat de wereld nou eenmaal verandert? Ooit, ver voor de industriële revolutie, stond kapitaal min of meer gelijk aan land. Andere productiemiddelen waren er niet of nauwelijks. Daar kwam internationale handel bij, vooral in samenhang met kolonialisme, als mogelijkheid om te investeren en te verdienen. Vervolgens kwam de industrie.
En nu is er vooral een hele grote financiële sector waar gigantisch veel geld in omgaat. En gigantisch veel rijkdom wordt geproduceerd. De wereld van het kapitaal is vooral veel onoverzichtelijker geworden, waardoor het ook steeds lastiger is om bepaalde begrippen heel hard af te bakenen. Begrippen als investering, belegging en speculatie hebben verschillende betekenissen, maar er zitten ook grijze gebieden tussen.
Propagandisten van het grote geld en het vrijemarktfundamentalisme zijn wel goed in het eufemistische gebruik van zulke begrippen. Maar goede journalisten, zoals Mirjam de Rijk, maken wel degelijk onderscheid. Ze zullen alleen niet proberen ze heel strak te definiëren, omdat ze beseffen dat dat onmogelijk is. Het een loopt naadloos in het ander over.
Ik vraag me af of het zin heeft om te proberen alles te beschrijven met het begrippenkader van een halve of hele eeuw geleden. Loop je dan niet een enorm risico te verzanden in enkel en alleen semantiek? De wereld van Marshall en Von Mises bestaat in een hele hoop opzichten niet meer.