We hebben iets goed te maken. Op onze oproep om uw vakantiebestemmingen met ons te delen, reageerde ook Henk ’t Jong, die eerder een bijdrage leverde aan ons musea-zomerserie in 2016. Op niet te achterhalen wijze is zijn mail niet goed bij ons aangekomen. Nu het deze week toch nazomert alsnog zijn bijdrage.
Al jaren had ik een onbestemd gevoel tijdens en na onze vakanties in Zuid-Frankrijk. Sinds de kinderen de deur uit waren en ons werkzame leven in een langzame melt-down raakte, reden we elke zomer ruim 1100 kilometer naar de Provence, de Drôme of de Lot. We verbleven in ‘huisjes’, het liefst op het ‘platte’ land, maar niet te ver van een stadje waar we naar de Intermarché, de Leclerc of de Carrefour konden. We kookten er ons potje en dronken er ons wijntje, lazen veel en deden onze toeristische bezoekjes. Meestal was het mooi weer. In de huisjes lag altijd een flinke stapel foldermateriaal over wat er in de omgeving te zien was en de eerste ochtend, nadat we de nachtmerries van Lyon of de periferie van Parijs hadden proberen te vergeten, werkte ik die systematisch door.
Nou ben ik mediëvist, dus kastelen, kerken en historische stads- en dorpscentra zijn aan mij wel besteed. Ook musea over het leven in en de geschiedenis van een streek of gemeente bezoek ik graag. Bij ons in Nederland dan en in Engeland en in mindere mate in Duitsland en België. Het probleem, en dat drong zich steeds heftiger aan me op, was dat wat de folders beloofden in Zuid-Frankrijk zelden waar gemaakt werd. Buiten het feit dat ik niet de enige was die de ronkende teksten had gelezen en precies tussen rotzooi door gemaakte foto’s had bekeken, viel het gebodene me meestal zwaar tegen. Maar ja: je bent toerist en je moet toch de omgeving verkennen anders had je net zo goed thuis kunnen blijven. Dan moet je die andere toeristen maar voor lief nemen en hun luidruchtige en niet zelden opdringerige nabijheid maar tolereren.
Als ik dan op een groots aangekondigde tentoonstelling van historisch aardewerk in een leegstaande oranjerie van een stadsvilla vervolgens een serie kitscherige vazen en kannen op slordig witgekalkte blokken in een afbladderende en slecht verlichte ruimte zie staan, zonder enige informatie behalve een paar aan elkaar geniete A4-tjes in het Frans (dat ik goed lees, maar wat minder vlot spreek) dan valt me dat tegen. Of als ik een op de foto’s indrukwekkend uitziend kasteel bezoek, waarin in stoffige en vol spinnenwebben hangende ruimtes zogenaamd middeleeuwse interieurs zijn nagebouwd van slordig gebeitst vurenhout met lelijke reproducties van huisraad, dan ben ik teleurgesteld.
En zeker als er nog een paar etalagepoppen staan met beschadigde neuzen en vingers, waarvan er één in katoenen gordijnfluweel met nepbont gehuld is en een met glinsterstof beplakte puntmuts op heeft, waarvan wat vitrage neerhangt, en die dus een middeleeuwse jonkvrouw moet voorstellen. En dat de andere pop dan in een anachronistisch blikken nepharnas met Spaans ‘replica’ zwaard (het heet meestal het zwaard van El Cid of Excalibur) een ridder verbeeldt die hier gewoond zou hebben. Dan word ik kriegelig. En dit zijn maar twee voorbeelden uit de vele honderden.
En ik zwijg maar over de kerken. Hoewel… ik doe het toch maar. Ik weet dat de Fransen, net als bij ons, de kerk in groten getale de rug hebben toegekeerd en dat je alleen nog ‘ouwe vrouwtjes’ in de banken ziet prevelen of op de knielbankjes kruizen ziet slaan, maar de verwaarlozing van die monumenten (op de grote toeristentrekkers na dan…) is pijnlijk om te zien. Donker, stoffig, uit elkaar vallend jaren ’50 eiken meubilair, verwaarloosde neo-gotische poepbruine biechtstoelen, lelijke geborduurde vaandels en ander textiel, kitscherige, verbleekte of juist tot nachtscenes gedonkerde kruiswegstaties, amateuristisch vormgegeven vrome folders en dan natuurlijk die sentimentele 19e eeuwse heiligenbeelden en glas-in-lood vensters. Daar kunnen ze natuurlijk niks aan doen; die heb je bij ons ook. De echte mooie en oude staan in de musea. Of zijn allang gestolen. Het enige dat ik er wel aan kan waarderen is die altijd aanwezige reuk van verschaalde wierook en de kleine vlammetjes van de dedicatie kaarsen die voor wat sfeer in sommige delen van zo’n duistere kerk zorgen.
Het meest heb ik nog genoten van wat middeleeuwse en 16e-17e eeuwse binnenstadjes: de bovenstad van Vaison-la-Romaine, Apt, Lauzerte, Cahors, de kleurige vakwerkhuizen van Orléans (niet authentiek!) en nog een paar. Het zijn natuurlijk ook allemaal toeristentrekkers en er leven gewoon moderne mensen die ook hun auto’s kwijt willen. Je ziet er slechts fragmenten van het verleden, dat weet ik als inwoner van Dordrecht met zijn 1000 monumenten maar al te goed. Maar toch… Ik herinner me nog goed onze eerste vakantie in en om Nyons, waar net die zaterdag een ‘festival médiéval’ was. Het organiseren en bemannen van dergelijke historische evenementen was toen een flink deel van ons werk. We hebben er hier in Nederland (en België) hard aan moeten trekken om die op een aanvaardbaar historisch verantwoord niveau te krijgen. En dat is ons op den duur best wel gelukt, tot de crisis toesloeg. Maar in Zuid-Frankrijk was ons zwoegen nog niet doorgedrongen. Ik heb zelfs in Nederland nog nooit iets gezien wat met de Nyonse middeleeuwen te vergelijken was. Ik heb er met open mond rondgelopen en het is dat mijn fototoestelletje opgeladen moest worden, anders had ik nog veel meer vreselijke foto’s kunnen maken.
Nyons staat bij mij trouwens bekend als het plaatsje met de lelijkste winkelreclames van Frankrijk. Boven elk zeep-, lavendelolie-, potpourri- of wijn- en truffelwinkeltje zat een plaat board in lelijke pasteltinten of oker en bruin, waarop met de hand een in net verkeerd gekozen en begrepen lettering en fout gespatieerd de naam stond geschilderd. Het deed me, als oorspronkelijk degelijk opgeleid grafisch ontwerper, pijn aan mijn ogen. Waarschijnlijk allemaal afkomstig van een lokaal reclamebureau van een beunhaas, waar de middenstand vanwege vriendjespolitiek niet omheen kon. Ik heb later in wat andere stadjes vergelijkbare wanproducten aan winkelpuien gezien.
En dan die toeristenmarkten… Onze eerste was nog een verrassing: felgekleurd glimmend aardewerk, grote pannen stomende paella, pastelgetinte zeepjes in allerlei vormen, bossen gedroogde kruiden (waaronder veel lavendel), olijfolie in alle kleuren en maten, tassen, schoenen, peperdure hammen en kaasjes van geit, schaap en, vooruit, koe. De sfeer was er goed: door brede platanen gefilterd zonlicht, volle terrassen vanwaar je de toeristen kon bekijken (en later in de middag de dwergachtige autochtonen), fado’s van Mariza uit de geluidsinstallatie van een cd-verkoper of een groepje zigeuners met hoedjes die broeierige gitaarmuziek à la Reinhardt speelden. Daar viel wel van te genieten, zeker toen we ontdekten dat je er ook nog lekker en authentiek kon eten. Maar als je op diezelfde vakantie, en alle erna, steeds weer diezelfde kramen ziet met al maar diezelfde producten, gaat de lol er wel vanaf. En die zigeuners kwam je ook jaar na jaar wel ergens tegen.
Kortom. Zuid-Frankrijk begon me steeds meer tegen te vallen. Ook daar neemt het toerisme hand over hand toe en heeft het lokale initiatief te weinig smaak of kennis om daar goed mee om te gaan. En dan heb ik het nog niet eens gehad over de foeilelijke en benauwde Côte d’Azur, waar we maar zover mogelijk vandaan bleven. Niet dat we tijdens de vakanties niet ook genoten hebben. Mooie landschappen, lekkere wijn, goed eten, zon, aardige mensen (over het algemeen) en we boften dikwijls met het logies. Al was daar soms heus nog wel eens wat op aan te merken. De erfgoedinstellingen vielen ons in ieder geval, en vooral mij, meestal zwaar tegen. Slordig, verwaarloosd, amateuristisch, lelijk en met bijzonder weinig begrip voor of kennis van de eigen historie. Eerder gericht op het uit de zak kloppen van toeristengeld dan reclame voor de locatie of regio. En vooral veel ronkende en misleidende voorlichting in de toeristenfolders.
Toen we dan ook de laatste keer vervroegd naar huis moesten omdat zoon #1 in het ziekenhuis lag en weer de ellende van de rit door Parijs hadden gehad had ik er genoeg van. In Nederland is het in de zomer tegenwoordig ook best mooi weer, we hebben een eigen tuinparadijs en je hoeft natuurlijk geen 1100 kilometer te reizen om 14 boeken te lezen: dat kan thuis ook. Plus we hebben de Aldi aan de overkant en ik woon in Dordrecht; wat wil je nog meer als vakantiebestemming?
Reacties (4)
Leuk stuk, mooi dat het nog is goed gekomen met deze inzending.
Mij viel in Frankrijk ook op dat sommige kastelen door de staat goed beheerd worden (en een bezoek waard zijn) en dat andere volkomen verwaarloosd lijken te worden.
Het kasteel van Arques-la-Bataille is een voorbeeld.
https://goo.gl/maps/zTVTgDoybwro1Dym6
Het kasteel van Le Gaillard (Le petit Andelys) is dan wel gewoon toegankelijk:
https://goo.gl/maps/smmZP7f6v64n3PRg7
Dat kleine kasteeltjes in gebruik zijn als boerenerf of als woning vind ik dan minder storend.
Volgens mij blijft er nog steeds een hoop authentieks te zien in Frankrijk.
Maar dat is toch niet iets van dit jaar? Zeg je toerisme, dan dan zeg je toch al decennialang Zuid Frankrijk?
Tja, die Fransozen en hun erfgoed. In de jaren ’90 waren er meer Citroëns DS in Nederland toegelaten dan in Frankrijk. Of meer in A’dam dan in Parijs, dat weet ik niet meer zo precies, en ik heb in die tijd nogal wat verhalen gehoord over Franse boeren die hun oude DS of Traction Avant in de zomer net ver genoeg de schuur uit rolden/schoven en dan een hand stro eroverheen in de hoop dat een passerende gekke Hollander er wel een goede restauratiebasis in zag.
Of die Duitse vriend die in Frankrijk woont en gek is op rommelmarkten en in Nederland verrast was over de nette toestand van de aangeboden waar. In F moest je maar door het vuil en de roest heen kijken.
Misschien komt het omdat we in NL te weinig ruimte hebben. We kunnen daarom niets gewoon maar laten voor wat het is of zelfs maar bewaren en als dat dan toch wel met iets lukt, is dat meteen kostbaar en wordt het gekoesterd.