COLUMN - Mijn column van twee weken geleden, waarin ik een kritische blik wierp in de scheurkalender van ‘de makers van New Scientist’ leverde een hoop reacties op. Natuurlijk van mensen die het met me eens waren, maar dat boeit niet echt. Er waren er ook die mij voor de voeten wierpen dat ik het als criticus toch wel héél makkelijk had. Het is een heel werk hoor, een kalender schrijven! (Ik benijd de tennisscheidsrechter die nooit uit zijn stoeltje komt maar desondanks met respect wordt behandeld.)
En dan waren er critici die zich afvroegen waarom ik zo zeurde. Een Nobelprijs van honderd jaar geleden voor een vergeten therapie – dat is toch juist leuk?! En tot slot waren er twee interessante reacties: ten eerste de uitdaging om een compleet andere wetenschappelijke scheurkalender te maken (Elmar, we gaan ervoor!) én er was een doffe plof op de deurmat: de scheurkalender van Quest. Daar moest ik dan ook maar eens de tanden in zetten. Hoofdredacteur Mark Traa is benieuwd!
Eerst even het papiertje, Mark. Een scheurkalender hoort gedrukt te zijn op krantenpapier. Inferieure kwaliteit, perfect aansluitend bij het efemere karakter van de dag die erop gedrukt staat. De Quest kalander is gedrukt op van dat gladde net-niet-chique-beddenwinkelfolderpapier. Het slipt tussen de vingers. Onaangenaam gevoel, Mark. En gevoel, daar gaat het om. Volgende keer een andere offerte, Mark.
Gevoel, daar gaat het om. Gevoel voor wat de lezer elke ochtend zal boeien. Voor wat hem elke ochtend in de verleiding zal brengen om de dag van vandaag snel af te scheuren en de achterkant te lezen. Met het gruwelijke risico dat hij (of zij) ook geen weerstand kan bieden aan de volgende dag.
Ten tijde van de Bescheurkalender, waarmee al deze kalenderellende ooit begon, kenden de echte fans van Koot en Bie de inhoud van het hele jaar al uit het hoofd voordat 1 januari was aangebroken. Dat moet je hebben. Dat verlangen moet je opwekken. En kan de redactie van Quest dat? Het blad is aardig, moet ik toegeven, vooral mooi opgemaakt. Maar een mooi blaadje maken is héél wat anders dan ’s ochtends een onbedwingbare begeerte opwekken. Hoe doe je dat?
Quest het blad gaat over weetjes. De wist-u-datjes. En zo is het ook met de kalender. Elk blaadje stelt een wist-u-datje-vraag. 1 januari: ‘welke jaartelling hadden de Grieken en Romeinen?’ 2 januari: ‘Ik zag een politieauto met groen zwaailicht. Wat betekent dat?’ 3 januari: ‘Is er veel verschil tussen het Portugees in Portugal en Brazilië?’ 4 januari: ‘Hoe graven mollen in de grond als het vriest?’
Ze komen u bekend voor. Het antwoord zal u ook bekend voorkomen. Dat kan dus gemakkelijk een dag wachten. Ik kan me zelfs voorstellen dat sommigen bij bepaalde vragen (‘Waar blijft het slijtsel van autobanden?’ Op 13 juni, gevolgd door ‘Hoe is het WK voetbal ontstaan?’ op 14 juni) besluiten om de kalender een weekje te laten hangen waar-ie hangt. Begeerte? Lijkt me niet.
365 weetjes. Dat zijn het. Niks mis mee. Toch? Behalve dat het in negen van de tien gevallen geen wetenschap is. Hooguit reeds lang geleden wetenschap. You promised me a rose garden, Mark, en ik kreeg een grasveld op de deurmat.
Dus wat wil ik nou eigenlijk in de toilet hangen? Ik wil een wetenschapskalender die over wetenschap gaat. En wetenschap, dat is geen jaartallen van dode blanke wetenschappers. Het is ook geen bundel tentamenvragen (daar zijn ‘de makers van New Scientist’ sterk in). En het is ook geen zak vol weetjes, opgewarmd als ‘prikkelende’ vragen.
Volgens mij is wetenschap een gevecht. Het is een dappere poging om de verwarrende, onbegrijpelijke werkelijkheid die zich aan ons presenteert, te begrijpen. Om zaken te scheiden en te schiften, om de verborgen wetten naar boven te halen. Die dode mannen, die tentamenvragen, die weetjes: dat zijn de zaken die op het slagveld achterblijven nadat de frontlijn allang is gepasseerd. Ik wil de frontlijn.
Ze zijn in elke wetenschap te vinden. De hardnekkige vragen waar wetenschappers hun tanden op stukbijten. De vragen waar geen enkele methode een antwoord op kan geven. De dwarse feiten waar niemand raad mee weet. De debatten waar ze maar niet uitkomen. De vondsten die in geen enkel vakje passen. De waarnemingen die je het liefst onder de tafel zou donderen. De diep gekoesterde mythen die een helder zicht blokkeren.
Wetenschappers lopen er niet mee te koop; ze staan niet in gepolijste persberichten en vallen al helemaal niet onder de wist-u-datjes. Maar het is wél de plek waar het gebeurt. Dus wanneer ik opsta, op mijn kalende schedel krab en een gloednieuw kalenderblaadje zie, dan wil ik, nogmaals, geen tentamenvraag, geen tot ‘spannende’ vraag omgetoverd ‘groen zwaailicht’ gekkigheidje. Dan wil ik een onmogelijke vraag, een dwars feit, een bizarre maar o zo ware vondst of waarneming, of van mijn part een op alle saaie congressen verboden visie – iets dat mij de rest van de dag aan het denken kan zetten.
Ze zijn er. Bij honderden. En als ik dan de volgende morgen eindelijk de achterkant mag lezen, dan staat daar steeds, simpel samengevat: ‘Echt waar. Niemand die het weet. Maar daar heb je nou de wetenschap.’
Nou nog een uitgever.
Reacties (2)
En daar is een grote markt voor. We zijn met tientallen! Tientallen!!
@1: resistance is futile