Kunstcritici hebben snel een mening paraat, maar hebben ze ook gelijk? Nou nee.
De ervaring leert dat wie op een bepaalde gebeurtenis onverwacht heftig reageert, vaak zelf problemen heeft. Naar aanleiding van enkele ongekend negatieve kritieken van de laatste tijd rijst dan ook de vraag of het op het vakgebied van de critici nog allemaal goed gaat of überhaupt ooit goed ging. Ik vraag het me af.
Het was al in 2000 dat ik voor het eerst dacht dat Lou Reed er rekening mee zou houden dat zijn cd uit dat jaar, Ecstasy, misschien zijn laatste zou kunnen zijn, want het laatste nummer Big Sky zou dan een mooie afsluiting zijn. Maar niets was minder waar. Sindsdien is nog heel veel gebeurd, er was bijvoorbeeld de grote Berlin-tour, een tournee die geheel in het teken stond van de gelijknamige cd van 1973 die toen om nu onduidelijke redenen door critici heel slecht werd ontvangen. Toch had ik laatst weer zo’n gevoel, namelijk tijdens het zeer lange, rustige einde van Junior Dad, het laatste nummer van zijn laatste cd Lulu.
Lulu is ontstaan uit een samenwerking tussen Lou Reed en de hardrockband Metallica en is gebaseerd op de toneelstukken Erdgeist en Die Büchse der Pandora van Frank Wedekind van eind 19de, begin 20ste eeuw. De toneelstukken spelen zich buiten de normen en waarden van de toen geldende burgerlijke moraal af en daar past dan weer de muziek van Lou Reed en Metallica eigenlijk heel goed bij, alleen al omdat beide helemaal bovenaan een lijst van voorbeelden voor de verborgen gevaren van de popmuziek zouden komen te staan.
Desondanks werd Lulu door de meeste critici meedogenloos de grond ingeboord. Lulu zou bijvoorbeeld, voor mij onbegrijpelijk, klinken alsof je twee verschillende cd’s tegelijk afspeelt en NRC-recensent Jan Vollaard noemde Lulu zelfs het slechtste rockalbum aller tijden. Rockalbum nog net wel, dus André Rieu en Vader Abraham doen niet mee in de competitie, maar toch. Gijsbert Kramer van de Volkskrant vond bijvoorbeeld Junior Dad veel te lang, waarom weet ik ook niet, dat schrijft hij er niet bij. Hij roept maar wat. Dat vind ik eigenlijk het ergste. Critici die maar wat roepen zonder uit te leggen waarom.
Positief
Ik ben het uiteraard niet eens met deze zeer slechte kritieken en daarom wil ik graag ook iets positiefs over Lulu vermelden. Positieve kritieken zijn er namelijk ook. Zo vond ik een artikel van ene James Parker: Metallica and Lou Reed’s ‘Lulu’ Is Actually Excellent, de titel zegt het al. Het mooie is overigens dat Parker wél uitlegt waarom hij iets vindt. Wat mij persoonlijk op de cd aan Metallica bevalt, is vooral de krachtige sound. Dat is wel iets anders dan homerecording met Cubase 6 op je laptopje. En ook de drums in de eerste helft van Junior Dad. Waar het om gaat, is dat er in dat stuk elke vier maten een halve maat extra bijkomt. Dat kan om te spelen soms een beetje verwarrend zijn, maar de drums zijn in dit stuk een echte steun en toeverlaat voor de overige muzikanten waardoor het echt niet mis kan gaan.
Wat de zeer negatieve kritiek betreft valt me verder de overeenkomst op met iemand anders die al een beetje op leeftijd is en die ook helemaal afgekraakt werd, namelijk, jawel, Günter Grass met zijn gedicht over de atoomwapens van Israël. Bij Grass ging de kritiek natuurlijk vooral over de politieke inhoud, maar ook het gedicht zelf kreeg het te verduren, onder meer omdat het niet rijmde, wat een onzin. De bekende Duitse literatuurcriticus Marcel Reich-Ranicki vond het gedicht ook niet goed, maar hij toonde wel begrip voor Grass. Zelf ook al niet meer de jongste gooide hij het voor een deel op de hoge leeftijd van Grass en zei dat Grass inmiddels niet veel tijd meer heeft om te doen wat hij nog van plan is. Maar ja, niet veel tijd meer om goed na te denken voordat hij iets op papier zet of om te wachten tot de critici het eindelijk aankunnen?
Wie bekritiseert eigenlijk de critici? Haast niemand doet het. Vermoedelijk ook omdat zij meestal een beetje saai zijn, lang niet zo interessant zijn als de mensen waar zij het zelf over hebben, maar misschien is het toch een keer leuk om te doen. Lou Reed zelf trekt op zijn album Take No Prisoners overigens ook behoorlijk van leer tegen zijn critici en vraagt, als ik het goed herinner: “Why don’t you shoot all the critics?” Dat is uiteraard eerder figuurlijk bedoeld.
En nogal generaliserend. In werkelijkheid is natuurlijk de ene criticus de andere niet en heb je ze in alle vormen en maten. Mijn persoonlijke, indirecte ervaringen met critici komen onder meer voort uit mijn vrij frequente theaterbezoek. Ik neem altijd een theaterabonnement en het leuke daaraan is dat ik via het abonnement de kaarten al koop voordat de kritieken zijn geschreven. Dus, als een stuk slechte kritieken krijgt, ga ik alsnog, want ik heb het kaartje al. Vrij vaak komen de kritieken dan niet overeen met wat ik zelf van het stuk vind, maar het is dan ook weer niet zo dat meestal het tegendeel waar is, dat ik dus meestal goed vind wat zij slecht vinden en andersom. Het lijkt alsof er gewoon geen enkel verband is tussen de kritieken en mijn eigen bevindingen. Kortom, eigenlijk hoef ik de theaterkritieken helemaal niet te lezen.
Reclamemakers
Desondanks zijn goede kritieken natuurlijk wel een goede reclame en daarom rijst de vraag of zij niet misschien zelfs door reclamemakers worden geschreven in plaats van door zuiver onafhankelijke critici. Is het misschien zelfs zoals in de farmaceutische industrie waar auteurs kennelijk vaak onpartijdig lijken, maar in werkelijkheid zeer partijdige rapporten enkel als reclame voor hun geldschieters schrijven? Wie goed betaalt, krijgt een goede kritiek en wie niet een slechte, alleen al omdat het anders zo opvalt dat alleen nog maar goede kritieken worden geschreven.
Nou ja, in veel gevallen is dat vast helemaal niet zo en zijn de critici gewoon zuiver onpartijdig, maar in sommige gevallen misschien wel. Mijn argwaan werd gewekt toen ik las dat de eerste roman van Laia Fabregas een positieve quote van Manon Uphoff kreeg en dat terwijl beiden bij hetzelfde literair agentschap Sebes en Van Gelderen zaten. Dat hoeft niets te betekenen, ik weet het, maar voor mij heeft het in ieder geval de schijn van partijdigheid tegen.
Hoe dan ook, een probleem van geloof ik alle critici is dat zij altijd heel snel een mening over iets moeten hebben. Met een beetje professionaliteit zal dat in vele gevallen weliswaar niet zo heel erg moeilijk zijn, stel ik me zo voor, vooral als het nieuwe stuk weer in de lijn der verwachting ligt, een beetje meer van hetzelfde is. De TV-recensie van Jean-Pierre Geelen in de Volkskrant vind ik bijvoorbeeld doorgaans bijzonder geestig. Alleen, als er iets komt dat nieuw en misschien zelfs zijn tijd vooruit is, wordt het moeilijk, want dan kan er eigenlijk nog niemand iets over zeggen, maar dat gebeurt helaas veel te vaak toch. Er worden al heel snel meningen over geventileerd, hoewel het daarvoor eigenlijk nog veel te vroeg is en hoewel er eigenlijk helemaal niets mis mee is om zijn eigen beoordeling soms nog even uit te stellen. In tegendeel, het is juist heel mooi om altijd even de mogelijkheid open te laten dat iets bestaat dat groter is dan jezelf. Helaas gebeurt dat amper en daarom gaat het dan vaak mis. Hoeveel kritieken zullen er toch zijn waarvan na verloop van tijd blijkt dat ze de plank helemaal mis hebben geslagen? Een goed voorbeeld is het schilderij La Danse van Henri Matisse. Dat is nu wereldberoemd en hangt in de Hermitage in Sint Petersburg, terwijl het in het begin door critici helemaal belachelijk werd gemaakt, door critici die nu niemand meer kent, die er gewoon niets van begrepen, maar toch hun mond niet dicht konden houden. Wat zijn eigenlijk de grootste blunders van critici?
Reacties (11)
In de Nederlandse literatuur is het een publiek geheim dat een klein groepje bobo’s de dienst uitmaakt. Die doen niets anders dan prijzen en subsidies uitreiken aan en positieve kritieken schrijven over elkaar. Iedereen die niet binnen het groepje hoort, wordt genegeerd of verketterd. De enige manier om ertussen te komen is zelf ook stroop te gaan smeren.
Binnen andere kunststromingen is mogelijk iets vergelijkbaars aan de hand. Het zijn maar kleine wereldjes waar iedereen elkaar kent.
Als de tussenlaag van de mee-eters eens zou worden weggehaald dan is er misschien eens een echt kunstbeleid mogelijk. Hoewel…echte kunst laat zich niet (be)leiden.
Simon Carmiggelt schreef ‘Schrijf nooit een massaspel’. Waarin hij verhaalt hoe een door hem geschreven en geregisseerd spektakelstuk ter ere van de 1 mei viering op een debacle uitliep. Om af te sluiten met: ‘Kort daarop werd ik tot toneelcriticus benoemd’.
De grote science-fictionschrijver Isaac Asimov grapte eens in een non-fictieboek dat volgens critici ongeveer 80% van de boeken slecht zijn, maar dat dat ongetwijfeld ook gold voor 80% van de kritieken. Maar misschien zijn de statistieken nog wel beroerder.
“Wat zijn eigenlijk de grootste blunders van critici?”
Een klassieker is het geval van de kunsttentoonstelling in Göteborg, Zweden, in 1964, waar het schilderwerk van een zekere Pierre Brassau door alle aanwezige critici behalve één bijzonder werd gewaardeerd. Die ene vond dat alleen een aap zoiets kon voortbrengen, en hij was de enige die objectief gezien gelijk had.
(Bron: http://www.museumofhoaxes.com/hoax/archive/permalink/pierre_brassau_monkey_artist/)
Even zelf beluisteren:
http://www.loureedmetallica.com/listen-to-lulu.php
De critici hebben gelijk. Saai album.
Ik ken Lou Reed niet anders dan dat-ie slaapverwekkende muziek produceert. Maar d’r zijn mensen die d’r van houden. Ach ja.
Als één van de schrijvers van een negatieve recensie over Lulu moet ik hier wel op reageren. :)
Het belangrijkste met recensenten is dat het allemaal mensen zijn met een specifieke smaak. Sommigen hebben een smaak die in de lijn ligt van de jouwe en daar kan je dan meestal op vertrouwen. Aan anderen heb je helemaal niets. Als Gijsbert Kamer bijvoorbeeld juichend is over een plaat, dan is de kans groter dat ik die plaat waardeloos vind, dan dat ik er ook van zal genieten. De man is bijvoorbeeld idolaat van de verschrikkelijke Spinvis.
Het recenseren van recensenten gebeurt door de (hoofd)redactie van het medium waar ze voor werken. Die kunnen stellen dat de stukken van de recensent van onvoldoende kwaliteit zijn of dat het smaakprofiel niet aansluit bij het profiel van het medium. Wat dat betreft kan je de Volkskrant overigens wel iets verwijten betreffende de Lulu-recensie: de plaat ligt nogal buiten het muzikale terrein waarin Kamer zich bij voorkeur begeeft; ze hadden de recensie beter aan iemand anders kunnen toewijzen. Maar muziekrecensies zijn geen prioriteit voor De Volkskrant, dus die gaan niet een heel leger recensenten aanhouden. Bovendien zal Kamer niet te veel woorden hebben gekregen, wat het vermeende gebrek aan uitleg kan verklaren. Persoonlijk vind ik overigens dat Kamer behoorlijk onderbouwt: de teksten van Reed vindt hij goed, de muziek is vooral tweederangs Metallica en daardoor is het alsof je twee platen door elkaar draait.
Als vrijwel alle recensenten een plaat, boek of film ruk vinden, heb je dikke kans dat jij het ook ruk vindt. En andersom: als het lovende recensies krijgt, heb je dikke kans dat het ook goed is.
Ik lees veel filmrecensies op Rotten Tomatoes, en meestal ben ik het gewoon eens met de meerderheid van de recensenten. Het gebeurt maar een enkele keer dat ik een film goed vindt, die door recensenten niet wordt gepruimd.
Voorbeeldje: True Grit (2010). Pareltje van een film, 96% Fresh. Ander voorbeeldje: Battlefield Earth (2000), 2% Fresh.
Mensen herkennen kwaliteit. Er zijn muziekgenres en artiesten die mijn smaak niet zijn (of die ik op zeker moment saai ga vinden), maar waarvan ik wel herken dat het werk goed in elkaar steekt. Een goede recensent snapt het verschil tussen ‘zijn eigen smaak’ en ‘kwaliteit’.
Het hele idee dat critici er niks van begrijpen – hoewel al zo oud als Alexander Pope’s Essay on Criticism – en zelfgenoegzame zuurpruimen zijn die zelf niet kunnen maken wat ze bekritiseren, lijkt me dus wat te simpel.
Als vrijwel alle recensenten een plaat, boek of film ruk vinden, heb je dikke kans dat jij het ook ruk vindt. En andersom: als het lovende recensies krijgt, heb je dikke kans dat het ook goed is.
De slecht kan op wel, maar wat alleen maar goed recensies krijgt is i.h.a. een beetje flauwe allemansvriend. Kinderfilms scoren bijvoorbeeld altijd enorm hoog. Echt grote kunst is wat je tot in het diepst raakt en is daardoor altijd polariserend.
Een goede recensent snapt het verschil tussen ‘zijn eigen smaak’ en ‘kwaliteit’.
Maar je hebt kwaliteit en kwaliteit. Ik kan bijvoorbeeld niet ontkennen dat Mozart een vakman was. Ik mag wel graag beweren dat als je iets schrijft dat ‘Der Hölle Rache kocht in meinem Herzen’ heet en het klinkt als een huppelmelodietje voor kleuters, dat je het dan niet helemaal begrepen hebt.
Dodsferd is oneindig veel minder getalenteerd en zal over een paar jaar geleden vergeten zijn, maar ik geloof het als Wrath het heeft over hypocritic shitfuckers still breathing.
Een uiterst domme vraag.
Er is geen criterium voor wat kunst is.
Van gelijk kan dan ook geen sprake zijn.
Ik vind dat je nogal simpel over de critici oordeelt. Als je kijkt hoe weinig ruimte de meesten krijgen om een coherent stuk over hun kunstonderwerpen te schrijven, dan kan je niet verwachten dat alles uitvoerig onderbouwt wordt. Dus wat minder meelijden voor de ‘artiesten’ die lachend naar de bank lopen (Lulu heeft ondanks de reviews namelijk gewoon platinum bereikt), en wat meer voor de critici die vaak enorm houden van hun vakgebied, maar de eindjes aan elkaar moeten knopen omdat kranten en tijdschriften kritiek niet meer interessant vinden.