COLUMN - Hoe een verhaal dat ooit verlangens opriep, een half leven later troost biedt.
In de schoolbus zeiden jongens uit kleine Drentse dorpjes altijd ‘kameraad’ als ze ‘vriend’ bedoelden. ‘Vriend’ klonk te intiem, op het homofiele af. Misschien is de waarheid onschuldiger, had het enkel met hun dialect te maken, maar ik vond het altijd achterlijk klinken.
Tijdens mijn studie in Groningen noemden bekenden met wie ik wel eens een biertje dronk mij ‘vriend’. Dat leek me het andere uiterste. Het bleek slechts een tussenvorm. Mensen van andere continenten zeggen al friend of amigo als je twee minuten met ze staat te praten. Op Facebook heb ik zelfs ‘vrienden’ waarvan ik geen idee heb wie ze zijn.
Een van hen postte een filmpje waarin mensen van nul tot honderd jaar achter elkaar hun leeftijd zeggen. Hij noemde het prachtig. Ik vond het confronterend. In plaats van de vorderingen in het leven zag ik vooral de nadering van de dood.
Het voelt soms alsof mijn werkelijke leeftijd steeds verder afstand neemt van wat het gevoelsmatig zou moeten zijn. Vrienden (kameraden, bekenden, amigos) gaan voor huisje-boompje-beestje, terwijl ik me acht jaar na mijn afstuderen angstvallig blijf vastklampen aan mijn studentikoze leventje. Ik vrees soms dat ik me op mijn zestigste nog steeds gedraag alsof ik achttien ben. Toen ik daar zaterdagavond, nota bene op weg naar de kroeg, aan dacht, had ik weinig ontzag voor mijn toekomstige ik. Dat de regen met bakken uit de hemel viel, maakte het er niet veel beter op.
Een dag eerder hadden we bij een vriendin op zolder een doos boeken gevonden die haar bovenbuurman had achtergelaten bij zijn verhuizing. Net als ik mijn facebookvriend, kende zij haar buurman niet. Ik vroeg me af wat vreemder was.
In de doos zat onder meer het boekje Het feest der liefde van Ronald Giphart. Het gaat over de introductieweek voor studenten in Utrecht. Ik had het verhaal op mijn zestiende al eens gelezen. Daarna kon ik niet wachten tot ik ging studeren en vond ik Ronald Giphart de gaafste schrijver aller tijden. Giphart geeft in het verhaal een accurate samenvatting van mijn eerste twee studiejaren. Het ging om bier drinken en meisjes versieren (waarbij het eerste me overigens beter afging dan het tweede).
Ik herlas het boekje en verlangde geen moment terug naar mijn studententijd. Anders dan een half leven geleden zag ik niet de lang-leve-de-lolkant, maar de doelloosheid, de geestelijke stilstand. Slechte muziek in foute skihutten. In de regen enquêtes afnemen voor zeven euro per uur. Een concert van White Stripes skippen omdat twaalf gulden vijftig te veel geld is. Wakker worden in een bed vol kots. Omdraaien en verder slapen.
Ik keek nogmaals naar het filmpje. Het viel me ineens op dat mevrouw honderd net zo gelukkig is als meisje dertig.
Afhankelijk van je definitie zou je kunnen stellen dat Ronald Giphart mijn vriend is.
Reacties (6)
Inspiratie genoeg voor een lang leven:
http://www.guardian.co.uk/music/2013/may/24/christopher-lee-album-heavy-metal
Ik mis de lengte van de studieduur ;-)
Tja…Giphart. Het openingsverhaal van Feest der liefde is wel een van zijn hoogtepunten. Het liep daarna snel bergafwaarts toen hij voor zijn vele columns verhalen ging hergebruiken.
Ook Gip is nu een ouwe lul.
Ikzelf ook trouwens. Las het verhaal een paar jaar nadat ik ging studeren. Heel herkenbaar.
Uit Klaas’ opsomming verlang ik alleen wel eens terug naar die doelloosheid.
Bij dat concert van de White Stripes was ik wel. Legendarisch!!!
“Wakker worden in een bed vol kots. Omdraaien en verder slapen.”
Jij noemt het geestelijke stilstand, ik noem het één van de beste ervaringen in mijn leven.
Leuk stukkie. Wie geen ontzag heeft voor zijn huidige ik, maar wel voor zijn toekomstige ik is niet goed bij zijn hoofd trouwens..