Sinds gisteren zijn er weer een heel stel nieuwe werkelozen: kamerleden die niet zijn herkozen of vrijwillig het pluche achter zich lieten. En zoals altijd wordt er geklaagd over wachtgeld. Dat het überhaupt bestaat is voor velen al een doorn in het oog. Maar wachtgeld heeft - misschien onbedoeld - een belangrijke functie: het voorkomt dat politici beslissingen nemen met hun eigen financiële status in het achterhoofd. Als je direct je loon kwijt bent, en daar komt die motie van wantrouwen langs die niet alleen het kabinet, maar ook jezelf naar huis stuurt, wat doe je dan? Kies je voor het land, of voor jezelf? Mogelijk moet je kleiner gaan wonen, of kan je schulden niet afbetalen.
Het is van groot belang, en ik schreef er al eerder over, dat zulke beweegredenen in de Kamer geen rol spelen. Dat gezegd hebbende is de huidige regeling natuurlijk wel wat ruim. Ikzelf zou hem bijvoorbeeld willen beperken tot de lengte van het mandaat van de politicus, startende op het moment dat de termijn in gaat.
Bijvoorbeeld: een politicus wordt voor vier jaar gekozen en gaat medio juni 2010 de Tweede Kamer in. Op dat moment heeft hij een vierjarig "contract". Besluit hij - en de Kamer - om na drie maanden het kabinet op te blazen, dan krijgt hij drie jaar en 9 maanden wachtgeld. Doet hij dat over drie jaar, dan blijft daarvan een jaar over. Vooraf weet de politicus dat hij 4 jaar geld krijgt, dus daar kan hij of zij zich op instellen.
Wachtgeld in die vorm moet je niet zien als een ruime ontslagregeling, maar als een instrument om onze democratie te waarborgen.