
hun honderdroebelprentjes, hun giffabrieken, hun ondergondse kunst en bovengrondse mijnbouw, hun stad: ze mogen haar houden. Hier komt men niet meer weer, zoveel is zeker. Krasmaarop.
Onze woorden zijn nog niet koud of spijt bekruipt ons. Wat is dat toch met een reizigersziel? Waarom laat je wàt achter in je thuishuis, waarom neem je wat mee, en wat blijft over, in dat hoofd van de passagier die je werd, die toeschouwer in plaats van acteur in Hometown?
Het zijn precies dezelfde demonen, basculine balansen, die de dienst uitmaken, maar, hoe zou het ook anders kunnen: helemaal anders. Waar je voor op reis trok, ongeduldig, waar je vandaan wou, daar ga je zonder ontkomen onderkomen krijgen. Wat je achterliet, verschijnt zonder mededogen voor je.
En net op momenten van uitzichtloosheid, van opgave, van de doodlopende straat, wanneer de partizaan zijn laatste briefje schreef – in dat gevoel, wordt je wakker op een concert wat zo onwezenlijk lief is, zo boven zichzelf is uitgestegen tenmidden van klanken die tastbaar uit alle hoeken van de beschaving komen, dat – we zijn voorzichtig – hoop mag wederkeren, in de vorm van: niet alles is voorbij.
De zin komt terug. We zijn naar het zuiden gedraaid. Fucking pinksteren, het feest van verliezers en futiliteit, is begraven.