Regeren, Revolte, en Wilders’ “Recht van de grootste”
Onderzoek toont aan dat het niet vanzelfsprekend is dat de grootste partij ook in de regering komt, schrijft universitair hoofddocent in Politieke Wetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam Tom van der Meer op Stuk Rood Vlees.
Op 30 januari verscheen een interview met Geert Wilders (PVV) in de NRC, waarin hij letterlijk liet optekenen: “Als ik straks de grootste ben en andere politici willen niet met mij samenwerken, dan zullen de mensen dat niet accepteren. Dan komt er een revolte. Wij laten dat niet gebeuren.” Op 1 februari herhaalde hij dat nog eens voor de NOS.
In reactie op Wilders is al vaak geschreven dat de democratie geen recht van de grootste kent. Het gaat er immers om welke regering kan rekenen op de steun van een meerderheid in het parlement. En een meerderheid, daar is Wilders zelfs in de peilingen met zijn 27 zetels (I&O Research) tot 42 zetels (peil.nl) nog ver van verwijderd. Bovendien stelde diezelfde Geert Wilders op 10 januari op Twitter zelf pontificaal en onvoorwaardelijk niet te zullen samenwerken met de VVD van Rutte. Inderdaad, de partij die momenteel de grootste is in het parlement.
Hoewel formeel geen recht van de grootste is vastgelegd in de wet, wordt vaak de suggestie gewekt dat er de grootste partij in de praktijk wel degelijk extra privileges krijgt. De laatste jaren is er bijvoorbeeld in de verkiezingscampagnes bij strategische stemmers ingehamerd dat de grootste partij de coalitieonderhandelingen zal leiden en de premier zal leveren. Dat leidde tot tweestrijdjes als tussen Kok en Bolkestein (1998), Balkenende en Bos (2003, 2006) en Rutte en Samsom (2012).