‘Het Westen mag meer uitstoten’
Kopenhagen 2009. De klimaatconferentie lijkt op een mislukking uit te lopen, wanneer het gastland van de conferentie met een ‘Friends of the chair’ akkoord op de proppen komt. Zo’n type akkoord is een middel binnen de VN om impasses te kunnen doorbreken: een klein groepje experts probeert de problemen te tackelen die in de vergadering maar niet opgelost kunnen worden. Het akkoord had geen bindende geldigheid en behelsde dat landen voor zichzelf emissiereductie doelen moesten stellen en dat de aarde niet meer dan twee graden zou mogen opwarmen de komende eeuw. Zowel de manier waarop dit akkoord tot stand kwam als de inhoud ervan stuitte op weerstand van verscheidene ontwikkelingslanden. Prof. dr. Luc Bovens, hoofd van het departement Filosofie, Logica en Methode van de London School of Economics, stelt de vraag welke verantwoordelijkheden het Westen heeft tegenover ontwikkelingslanden in dit soort aangelegenheden.
Locke en het ‘enough-and-as-good’ principle
Er zijn drie verschillende modellen voor het delen van de verantwoordelijkheid inzake het klimaatvraagstuk. Je zou kunnen pleiten voor een evenredige emissie per hoofd van de bevolking per land, hogere quota voor ontwikkelingslanden of hogere quota voor ontwikkelde economieën binnen een bepaald tijdsframe. De eerste twee modellen staan bijna altijd centraal bij klimaatconferenties, maar volgens Bovens moeten we het derde model niet zomaar aan de kant schuiven. Hierbij haalt hij de Engelse filosoof Locke aan, die een theorie over het recht op landbezit propageerde die een interessant perspectief kan bieden op de verantwoordelijkheid voor het oplossen van klimaatvraagstukken. Lockes’ theorie komt op het volgende neer: er is een stuk land dat ongeroerd is. Vervolgens besluit er iemand dat stuk land te gaan gebruiken. Hij exploiteert het naar behoren en zodoende wordt er toegevoegde waarde gecreëerd. Hierbij moet van twee verschillende principes uitgegaan worden: het ‘enough-and-as-good’ en het ‘no waste’ principe. Het eerste principe behelst dat het land alleen geëxploiteerd mag worden door iemand als hij er toegevoegde waarde mee creëert, terwijl het tweede principe duidelijk maakt dat je niet meer land moet exploiteren dan binnen je capaciteiten ligt. Nu is het volgens Locke zo dat de één een groot stuk land zal exploiteren, de ander een klein en een derde geen, aangezien deze er bijvoorbeeld voor zal kiezen zijn diensten aan te bieden aan één van de landeigenaren. Na verloop van tijd zal het exploiteren van meer en meer land niet meer voldoen aan het ‘enough-and-as-good’ principe en zal het niet toegestaan worden om nog meer land te exploiteren. Landeigenaren kunnen op dat moment echter wel een gerechtvaardigde claim maken op het land dat ze al bezaten. Zo zou je ook naar de uitstoot van broeikasgassen kunnen kijken; als iedereen minder moet uitstoten, is het niet zo dat de grootste uitstoters het belangrijkste deel daarvan voor hun rekening moeten nemen. Evenredig met het aandeel dat de verschillende landen in de CO2-uitstoot hebben zullen ze hun uitstoot moeten verminderen.