Jongvolwassenen zeggen ‘nee bedankt’ tegen flexwerk

Flexwerk komt het vaakst voor onder mensen jonger dan 35 jaar. Lin Rouvroye toont in haar proefschrift aan dat jongvolwassenen hier niet uit zichzelf voor kiezen. Sterker nog, ze wijzen onzekere arbeidscontracten juist af. Het Centraal Bureau voor de Statistiek houdt gegevens bij over het aantal flexibele arbeidsrelaties onder de beroepsbevolking. De meest voorkomende vormen van flexwerk zijn: een tijdelijk contract voor bepaalde tijd (al dan niet met ‘uitzicht op vast’), een arbeidsovereenkomst via een uitzendbureau en een oproepcontract zonder een vaststaand aantal werkuren. Van de werkenden jonger dan 35 jaar had in 2023 iets meer dan de helft, 51 procent, een flexibel contract. Daarnaast werkte 8 procent van hen als zzp’er. Je loopbaan beginnen met een flexibel arbeidscontract is in korte tijd een nieuwe norm geworden Een flexibele start van het werkzame leven is een relatief nieuw gegeven. Figuur 1 toont het aandeel werknemers met een flexibele arbeidsrelatie per leeftijd in jaren, uitgesplitst naar verschillende geboortecohorten. Van de mensen die tussen 1965 en 1970 zijn geboren, had iets minder dan een kwart (24 procent) op 23-jarige leeftijd een flexibel arbeidscontract. Van diegenen die tussen 1990 en 1995 geboren zijn, slechts een paar decennia later, had de meerderheid op 23-jarige leeftijd (56 procent) een flexibele arbeidsrelatie. Je loopbaan beginnen op basis van een flexibel arbeidscontract is dus in relatief korte tijd een nieuwe norm geworden. Figuur 1: Aandeel werknemers met een flexibele arbeidsrelatie per leeftijd, uitgesplitst naar geboortecohort (1960-2000) in Nederland Bron: CBS Statline (2021), gebaseerd op de meest recente versie van de dataset, 26-3-2021 Noot: Figuur toont het procentuele aandeel flexibele arbeidsrelaties onder alle werknemers. Verkeerd beeld? In het maatschappelijke debat over flexwerk bestaat het beeld dat jonge werkenden zelf op zoek zijn naar kortlopende arbeidscontracten. Deze constatering wordt vaak onderbouwd door de veronderstelling dat jonge werkenden aan het begin van hun carrière graag verschillende ervaringen opdoen. Daarnaast is een terugkerende redenering dat jongeren inmiddels zo gewend zijn aan de geflexibiliseerde arbeidsmarkt, dat het type arbeidscontract op basis waarvan ze werken hen niet zoveel uitmaakt. Maar klopt dit beeld eigenlijk wel? Een betrouwbare manier om uit te zoeken hoe jongvolwassenen verschillende contracttypen waarderen is via een beoordelingsonderzoek. Onderzoekers van het NIDI vroegen aan meer dan duizend jongvolwassenen om zich voor te stellen dat zij op zoek waren naar nieuw betaald werk. Vervolgens kregen zij een aantal korte beschrijvingen van banen voorgelegd. Telkens werd hen gevraagd om op een schaal van nul tot tien aan te geven hoe aantrekkelijk zij deze baan voor zichzelf vonden. Wat gelijk opvalt is dat jongvolwassenen duidelijk de voorkeur geven aan een contract voor onbepaalde tijd De beoordeelde banen verschilden van elkaar in een aantal kenmerken, waaronder het geboden arbeidscontract. Het type arbeidscontract kende vijf opties: een contract voor onbepaalde tijd (‘vast’), een tijdelijk contract voor drie jaar, een tijdelijk contract voor een jaar, een contract op uitzendbasis en een contract op oproepbasis. Het geboden salaris werd, net als een aantal andere kenmerken, voor alle potentiële banen constant gehouden. Zodra alle data verzameld waren konden de wetenschappers met behulp van een rekenmodel bepalen of het geboden type arbeidscontract van invloed was op de uiteindelijke beoordeling van een mogelijke baan. Er kon ook worden geschat hoe groot de verschillen tussen contracttypes zijn. Afkeer van flexwerk Figuur 2 toont hoe aantrekkelijk potentiële banen op basis van verschillende arbeidscontracten in de ogen van jongvolwassenen zijn. Wat gelijk opvalt is dat jongvolwassenen duidelijk de voorkeur geven aan een contract voor onbepaalde tijd. Banen op basis van een vast contract kregen gemiddeld een dikke zeven. Figuur 2: Voorspelde gepercipieerde aantrekkelijkheid van een potentiële baan door jongeren (18-35 jaar) naar gelang type arbeidscontract Noot: gegevens gebaseerd op een beoordelingsstudie onder 1025 Nederlandse jongvolwassenen in de leeftijd 18-35 jaar en multi-level model schattingen van de relatie tussen verschillende baankenmerken en de gerapporteerde beoordeling van een mogelijke baan. Voor een preciezere beschrijving van het onderliggende rekenmodel zie Rouvroye et. al. (2024). Zodra een baan op basis van een flexibel arbeidscontract werd aangeboden nam de waardering af. Die afname is sterker wanneer het type flexwerk een lagere mate van bescherming van werk en inkomen biedt. Een tijdelijk contract voor drie jaar werd gezien als onaantrekkelijker dan een vast contract, maar kreeg met een score van 6,4 nog wel een voldoende. Dat geldt ook voor een baan op basis van een tijdelijk contract voor een jaar, zij het met een magere 5,7. Banen op uitzendbasis en banen met een oproepcontract werden als zeer onaantrekkelijk gezien. Beide contracttypes kregen een onvoldoende, respectievelijk een 5 en een 4,6. De afkeer van flexibele arbeidscontracten was ook groter onder jonge mannen met een romantische partner Uit vervolganalyses blijkt dat de leeftijd van respondenten een rol speelt. De afkeer van flexibele arbeidscontracten was sterker onder oudere respondenten. De afkeer van flexibele arbeidscontracten was ook groter onder jongeren die reeds belangrijke gebeurtenissen in de overgang naar volwassenheid hadden meegemaakt. Bijvoorbeeld onder jongeren die al op zichzelf woonden of jongeren die een romantische partner hadden. Dit laatste verband werd overigens enkel waargenomen onder jonge mannen. Bestaande ideeën over genderrollen lijken hierin een rol te spelen. Het populaire idee dat jongeren het vandaag de dag niet meer zo’n probleem vinden om op basis van een flexibel contract te werken, lijkt dus niet te kloppen. Jongvolwassenen werken het liefst op basis van een vast contract. Hoe onzekerder het contract, des te lager de beoordeling Indien er geen vast contract geboden wordt en jongvolwassenen een flexibel dienstverband voor de kiezen krijgen, zijn zij zich bewust van de verschillen tussen typen flexwerk. In hun beoordeling van contracttypes lijken jongvolwassenen rekening te houden met de mate van bescherming van werk en inkomen die het flexibele dienstverband biedt. Hierbij geldt: hoe onzekerder het contract, des te lager de beoordeling. Ongelijkheid in toekomstperspectief Bescherming van werk en zekerheid van inkomen zorgen voor overzicht bij het maken van toekomstplannen. Bovendien wordt het aangaan van lange termijn verantwoordelijkheden hierdoor (iets) minder spannend. Andersom maken gebeurtenissen in de overgang naar volwassenheid, zoals het krijgen van een kind, bescherming en zekerheid extra gewenst. Anderzijds is er een groep jongvolwassenen waarbij de flexibele arbeidsrelatie situatie van onrust en onzekerheid dicteert De huidige mate van flexibiliteit op de Nederlandse arbeidsmarkt creëert sociale ongelijkheid tussen groepen jongvolwassenen. Enerzijds bestaat er een groep jongvolwassen waarbij de vaste arbeidsrelatie een perspectief van kalmte en zekerheid in de hand werkt. Anderzijds is er een groep jongvolwassenen waarbij de flexibele arbeidsrelatie een situatie van onrust en onzekerheid dicteert (Rouvroye, 2023). Gelet op de daling van het aandeel vaste dienstverbanden gedurende de afgelopen decennia, is dit contrast onder de huidige generaties jongvolwassenen scherper dan onder eerdere geboortecohorten. Deze structurele ongelijkheid leidt hoogstwaarschijnlijk tot een verschil in mogelijkheden om grip te krijgen op het eigen leven en stappen te zetten naar volwassenheid. Werkgevers toonden tot nu toe een ambivalente houding ten opzichte van flexwerk Werkgevers zijn invloedrijke actoren wiens strategische besluiten omtrent het gebruik van verschillende typen dienstverbanden een hogere mate van zekerheid voor jongvolwassenen zouden kunnen ontsluiten. Zij toonden tot nu toe echter een ambivalente houding ten opzichte van flexwerk. Hoewel werkgevers de nadelige gevolgen van flexwerk voor jongvolwassenen onderschrijven, houden zij zich afzijdig als gevraagd wordt wie hier iets aan dient te veranderen (Rouvroye et al., 2020). Eventueel zou aangescherpte wetgeving over het gebruik van flexibele arbeidscontracten een gedragsverandering in de hand kunnen werken. Dit artikel verscheen eerder bij Sociale Vraagstukken. Lin Rouvroye is sociaal wetenschapper. Zij werkt als postdoctoraal onderzoeker bij het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI). Onlangs verdedigde zij haar proefschrift getiteld Secure or at Risk? Employers and Young Adults on their Experiences and Preferences regarding Flexible Employment Contracts, waarover hier een kort filmpje.

Door: Foto: Andrea Piacquadio, via Pexels

Experiment afgelopen, proefschrift verdedigd – tijd voor wat reflectie

Ruim een half jaar geleden ben ik gepromoveerd op een onderzoek naar het Nijmeegse bijstandsexperiment. Wellicht hebben jullie er iets van meegekregen. Ik had het voornemen om daarna een en ander te schrijven over de uitkomsten van dat experiment, wat ze (kunnen) betekenen voor sociaal beleid, over het proces van promoveren en publiceren en meer van dat soort wonderlijke dingen. Maar dat lukte, in alle drukte, maar matig. Toen mijn proefschrift net was goedgekeurd en ik daar blij iets over riep op de socials, kreeg ik te horen van iemand: “haha je denkt dat je klaar bent maar nu begint het werk pas”. Vervelend genoeg had die persoon gelijk. En meer dan gelijk, want ik kwam er achter dat zelfs ná de verdediging van zo’n proefschrift het werk nog lang niet klaar is. Laat me daar, in dit eerste exemplaar van een ietwat verlate serie stukjes, wat over vertellen.

Veel werk

Het gaat een beetje als volgt. Zo’n proefschrift bestaat in de regel uit een stuk of vier hoofdstukken, die elk publiceerbaar zijn als artikel in een (internationaal) wetenschappelijk tijdschrift. Want ‘output’, die wordt in de wetenschap vaak gemeten aan de hand van gepubliceerde artikelen, en liefst in journals met zo’n hoog mogelijke ‘impact factor’. Daar kun je van alles van vinden, en wellicht doe ik dat ook op een later moment, maar dat is hoe het werkt.

Neerlands ruk naar rechts onder de loep

ONDERZOEK - Vandaag in De Groene een vertaald en ingekort stuk uit de inleiding van het proefschrift The Conservative Embrace of Progressive Values: On the Intellectual Origins of the Swing to the Right in Dutch Politics, dat Merijn Oudenampsen op 12 januari verdedigt in de aula van de Universiteit van Tilburg (zie persbericht), waarin Oudenampsen onderzoekt hoe het is te verklaren “dat een politieke stroming die nooit meer dan een zesde van het Nederlandse electoraat voor zich heeft weten te winnen in staat is geweest om zo’n bovenmaatse invloed uit te oefenen op het Nederlandse politieke klimaat.”

Foto: copyright ok. Gecheckt 28-02-2022

Loveboat naar ons Indië

RECENSIE - In de roman De passagiers van ‘De Rembrandt’ (1919) van Thérèse Hoven (1860-1941) is een verpleegster openlijk uit op een one-nightstand. Ze manipuleert een knappe officier naar een afgezonderde ruimte, maar als blijkt dat hij verliefd is op een ander wordt ze kwaad:

En ’t pleegzustertje is woedend en uit eenige invectieven, niet bepaald complimenteus voor haar onwilligen cavalier, maar evenmin getuigende van een goede opvoeding of een liefderijk gemoed. […] ‘Hè, wat een mispunt! Zoo’n ongelikte beer! Ik had juist zoo’n dollen zin in een beetje pret. ’t Is een miserabele reis. Hè, toen wij uitgingen, die Deli-planter! Ik wou, dat ik er weer zoo een ontmoette.

Uit de archieven diepte de leraar Nederlands Coen van ’t Veer tientallen romans op zoals De passagiers van ‘De Rembrandt: boeken waarin de boottocht tussen Nederland en Nederlands Indië een belangrijke rol speelde en die verschenen tussen 1850 (ongeveer het moment waarop die reis een intree doet in de Nederlandse letterkunde) en 1940 (rampspoed geboren).

Het resultaat van dat onderzoek is een boeiend proefschrift, De kolonie op drift, dat door uitgeverij Verloren voorbeeldig is vormgegeven: een boek dat laat zien hoe Nederland zijn koloniale samenleving verbeeldde in de vorm van romans over de kleine koloniale kosmos die zo’n schip was.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Het Nederturks heeft nog altijd naamvallen

Langzaam maar zeker groeien er op Nederlandse bodem nieuwe talen. Het Nederlands-Turks bijvoorbeeld – de taal van de nakomelingen van migranten uit Turkije die hier opgroeien, over het algemeen vloeiend Nederlands spreken, maar daarnaast ook nog altijd Turks als moedertaal hebben.

Alleen groeit dat Turks vermoedelijk zachtjes weg van de taal zoals die in Turkije gesproken wordt. Julie hoeven niet raar op te kijken als je over honderd jaar wakker wordt en dan ineens ontdekt dat er in de loop van de tijd een nieuwe taal is ontstaan, het Nederturks, dat afwijkt van wat er in Anatolië gesproken wordt – doordat het Turks hier doorlopend in aanraking is met het Nederlands, maar ook doordat een taal als ze in verschillende gebieden gesproken wordt vanzelf uiteenvalt.

Hülya Şahin beschrijft in haar onlangs in Nijmegen verdedigde proefschrift Cross-linguistic influences de eerste stapjes van dat proces. In de loop van de afgelopen jaren deed ze een aantal onderzoekingen die ze in dit proefschrift bundelt (een ervan gaat overigens niet over het Turks, maar over het Papiamento). De conclusie: de veranderingen zijn nog heel voorzichtig, maar ze zijn er wel.

Vooralsnog gaan die verschillen vooral over vaste verbindingen. Turkstalige Nederlanders zeggen wel dat ze de ‘otobüs-ü aldım’, de bus nemen, net als in het Nederlands. In Turkijke is het gebruikelijker om te zeggen dat je de ‘otobüs-e bindim’, de bus haalt. Zo zeggen Nederturken ook gemakkelijker ‘Türkçe arkadaş-ım’ (mijn Turkse vrienden), terwijl ze in Turkije het liever hebben over ‘Türk arkadaş-ım ‘(mijn Turkenvrienden).

Doe het veilig met NordVPN

Sargasso heeft privacy hoog in het vaandel staan. Nu we allemaal meer dingen online doen is een goede VPN-service belangrijk om je privacy te beschermen. Volgens techsite CNET is NordVPN de meest betrouwbare en veilige VPN-service. De app is makkelijk in gebruik en je kunt tot zes verbindingen tegelijk tot stand brengen. NordVPN kwam bij een speedtest als pijlsnel uit de bus en is dus ook geschikt als je wil gamen, Netflixen of downloaden.

Foto: Jasja Dekker (cc)

Promotor terecht co-auteur

OPINIE - Natuurlijk staat een promotor ook als co-auteur op een proefschrift. Dat hoort bij het hele proces, vindt onderzoeker Edwin Horlings.

Universitair hoofddocent Paul Nieuwenburg beklaagt zich in het NRC Handelsblad van 29 juni 2013 over promotoren die worden opgevoerd als co-auteur van een proefschrift. Een proefschrift is een individuele proeve van bekwaamheid, meent hij. Er zijn andere manieren voor promotoren om de publicatielijst op peil te houden.

In zijn oproep tot een verbod laat hij echter zien de wetenschap buiten zijn eigen vak niet te kennen. Hij verwart onderzoek met schrijven, gaat voorbij aan het feit dat onderzoek in grote delen van de wetenschap draait om teams en consortia en geeft een incorrect beeld van de rol van de promotor.

Hij verwart onderzoek met schrijven. Onderzoek is alles van het eerste idee tot de definitieve tekst. Het betreft ook het organiseren van toegang tot kostbare apparatuur, het verzamelen van geld, gegevens, patiënten en andere middelen, het organiseren en aansturen van partners in andere groepen en instituten, het ontwerpen van nieuwe methoden en technieken en uiteindelijk ook het schrijven van het artikel of boek.

Zelfstandig is niet hetzelfde als alleen. Wetenschap is steeds vaker teamwork. Het werken in teams en consortia wordt belangrijker naarmate het resultaat sterker afhangt van het samenbrengen van verschillende soorten expertise, van toegang tot onderzoeksdata en kostbare apparatuur en van gelijktijdig onderzoek door verschillende onderzoekers naar hetzelfde complexe probleem. Dat zie je bijvoorbeeld sterk in de medische wetenschappen en in de toegepaste natuurwetenschappen, maar ook steeds vaker in de sociale wetenschappen. Niet alle vakgebieden zijn zo collectief georganiseerd. In wiskunde en geschiedenis draait het nog altijd om het werk van individuele wetenschappers. En in de filosofie, natuurlijk.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Houden partijen zich aan hun verkiezingsmandaat?

Vandaag hoop ik te promoveren tot doctor in de politicologie. Bij het onderliggende proefschrift ‘Political Parties and the Democratic Mandate’ behoren twaalf stellingen. In deze serie een korte toelichting op enkele van de meest prikkelende. De laatste aflevering: ‘De mate waarin partijen hun mandaat vervullen is in de afgelopen 60 jaar niet achteruitgegaan en wat betreft issue saliency in Nederland zelfs verbeterd’

Veel mensen zijn sceptisch over het functioneren van politieke partijen. Ruim 90 procent van de ondervraagden uit het Nationaal Kiezersonderzoek zegt te geloven dat politici meer beloven dan ze waar kunnen maken. Als ik als onderzoeker naar het verkiezingsmandaat aan kennissen uitlegde waar mijn onderzoek over ging, kortweg of partijen zich aan hun verkiezingsmandaat houden, was een veelgehoorde reactie: “Dat zal dan wel een heel kort onderzoek zijn, want we weten toch allemaal dat partijen hun beloftes breken.” Een systematisch onderzoek naar de politieke stellingname van partijen tijdens verkiezingen en in het parlement laat echter zien dat het met dat verkiezings- of partijmandaat helemaal niet zo slecht gesteld is. De afgelopen zestig jaar is er geen sprake van een verslechtering van de mate waarin partijen zich aan hun mandaat houden.

Uit voorgaand onderzoek van Robert Thomson was al bekend dat Nederlandse regeringspartijen ongeveer 60% van hun beloftes geheel of gedeeltelijk weten om te zetten in beleid. Dat is niet perfect, maar toch een redelijk percentage. Mijn analyse is breder en kijkt naar de politieke stellingname voor en na verkiezingen. Het kan namelijk zo zijn dat partijen hun beloftes wel nakomen, maar ook een hele hoop andere dingen doen die niet in lijn met hun verkiezingsprogramma zijn. Door te kijken naar het belang van onderwerpen voor partijen (issue saliency) en hun politieke posities heb ik een meer omvattende analyse van het partijmandaat gemaakt. Daarbij zijn verkiezingsprogramma’s vergeleken met parlementaire debatten. Op die manier kan namelijk ook gekeken worden naar het partijmandaat van oppositiepartijen.

Lezen: De wereld vóór God, door Kees Alders

De wereld vóór God – Filosofie van de oudheid, geschreven door Kees Alders, op Sargasso beter bekend als Klokwerk, biedt een levendig en compleet overzicht van de filosofie van de oudheid, de filosofen van vóór het christendom. Geschikt voor de reeds gevorderde filosoof, maar ook zeker voor de ‘absolute beginner’.

In deze levendige en buitengewoon toegankelijke introductie in de filosofie ligt de nadruk op Griekse en Romeinse denkers. Bekende filosofen als Plato en Cicero passeren de revue, maar ook meer onbekende namen als Aristippos en Carneades komen uitgebreid aan bod.

Lezen: Bedrieglijk echt, door Jona Lendering

Bedrieglijk echt gaat over papyrologie en dan vooral over de wedloop tussen wetenschappers en vervalsers. De aanleiding tot het schrijven van het boekje is het Evangelie van de Vrouw van Jezus, dat opdook in het najaar van 2012 en waarvan al na drie weken vaststond dat het een vervalsing was. Ik heb toen aangegeven dat het vreemd was dat de onderzoekster, toen eenmaal duidelijk was dat deze tekst met geen mogelijkheid antiek kon zijn, beweerde dat het lab uitsluitsel kon geven.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

WW: Twee keer een GC-promotie

De woensdagmiddag is op GeenCommentaar Wondere Woensdagmiddag. Met extra aandacht voor de nieuwste ontwikkelingen in Wetenschap- en Techniekland.

Cover van mijn proefschrift, ontworpen door Maarten van Kempen

Tussen het schrijven over wetenschap door  heb ik de afgelopen jaren niet geheel stilgezeten. En al dat monnikenwerk zal zich – deo volente – dan morgen eindelijk uitbetalen als ik mijn proefschrift mag verdedigen. Daarbij komt het gelukkig toeval dat precies één dag later de verdediging van een tweede GC-redacteur, Mark,  plaatsheeft. Dit leek me een aardige aanleiding om van de WW van deze week maar een duo-ego-document te maken. En daarbij, ik kan mijn stresshoofd toch niet op iets anders focussen.

Om de verschillende proefschriften te promoten vraagt de Universiteit van Amsterdam haar promovendi om voor een eventueel persbericht een samenvatting te schrijven. En nu ben ik in de gelukkige positie dat ik tot de redactie van een weblog behoor. Eén en één is twee. Het originele persbericht, dat in een superkorte vorm mijn werk zou moeten samenvatten, volgt dus hieronder:

Tot welke kunststroming behoorde Vincent van Gogh? Met wie werkte hij samen en in welke stijl schilderden die kunstenaars dan? En van wanneer tot wanneer leefde van Gogh eigenlijk? Op al deze vragen kan je het antwoord vinden op het World Wide Web, maar dat kost je wel enige zoektijd en –moeite. Her en der verspreid staan uitspraken over bijvoorbeeld kunstenaars, stijlen en tijdsperiodes.

Maar door deze kennis expliciet in een zoeksysteem aan elkaar te koppelen kunnen allerlei verbanden en overeenkomsten automatisch gevonden worden. Tijdens zijn promotieonderzoek ontwikkelde onderzoeker Viktor de Boer computerprogramma’s die losse feiten over ons cultureel erfgoed uit de losse internetpagina’s destilleren. Deze programma’s maken gebruik van het feit dat informatie op het Internet vaak –en in vele verschillende vormen- voorkomt. Deze overvloed maakt het mogelijk om informatie van verschillende bronnen te combineren en op die manier de juiste informatie van de onjuiste te onderscheiden.

In de prijswinnende web-applicatie die door het MultimediaN E-culture project werd ontwikkeld worden deze losse feitjes vervolgens aan elkaar gekoppeld. Hierdoor ontstaat uitgebreid netwerk van kennis over ons cultureel erfgoed dat snel en automatisch doorzoekbaar is.