Een Egyptische tegenhanger van het Exodusverhaal? (deel 1)
COLUMN - Het Exodusverhaal is de meesten onder u wel bekend. Aartsvader Jacob, bijgenaamd Israël, woont met zijn twaalf zonen in Kanaän, waar hij als veehoeder in zijn levensonderhoud voorziet. Eén van zijn zonen, Jozef, wordt door zijn broers als slaaf verkocht. Hij komt in Egypte terecht, waar zijn gave om dromen te duiden aan het licht komt. Wanneer Jozef een droom van de farao interpreteert als zijnde een voorteken van een hongersnood, wordt Jozef gepromoveerd tot eerste minister. Hij krijgt de taak Egypte voor te bereiden op deze hongersnood. Wanneer de hongersnood eenmaal uitbreekt trekken de zonen van Jacob naar Egypte om daar voedsel in te slaan. Jozef wordt zo met zijn broers verenigd en nodigt de hele familie uit zich in de Nijldelta te vestigen.
De kinderen van Israël gedijen goed in de Nijldelta en worden bijzonder talrijk. Dit tot ongenoegen van de Egyptenaren. Op een dag komt een farao aan de macht die Jozef niet gekend heeft. Hij maakt de Israëlieten tot slaaf en beveelt zijn onderdanen alle pasgeboren jongetjes te doden. Desondanks weet een Israëlitische jongen, Mozes, aan dit lot te ontkomen. Hij groeit op aan het hof van de farao, totdat hij uiteindelijk zijn ware identiteit ontdekt en besluit te vluchten. Mozes wil zijn volksgenoten bevrijden en wordt door de Midjanitische priester Jethro ingewijd in de cultus van Yahweh, een mysterieuze maar machtige god. Met de hulp van Yahweh stuurt Mozes tien plagen op Egypte af, waarna de farao zich gedwongen ziet de Israëlieten te laten gaan.