Lang leve de Lonely Planet
Er zijn twee soorten reizigers: backpackers en koffertrekkers. Backpackers gebruiken als gids de Lonely Planet en de Rough guide. Koffertrekkers gebruiken andere gidsen, slapen in dure hotels, reizen met een gezelschap of zijn anderszins minder avontuurlijk. Wie alleen op pad gaat zweert bij de Rough guide of de Lonely planet. Het zijn ongetwijfeld niet de meest uitgebreide gidsen. In Mali had mijn reisgenoot de Bradt bij zich, een meesterwerk dat diep inzicht gaf in de cultuur, architectuur, muziek en geschiedenis van het land. Mijn Lonely Planet West-Africa behandelde geheel Mali in slechts een bladzij of veertig, maar vertelde me wel waar ik goedkoop kon slapen.
Nu ik in Colombia ben gebruik ik de Lonely Planet Colombia. Het is met zijn 276 pagina’s een van de dunnere deeltjes, vergelijkbaar met het deeltje Oekraine, ook zo weinig omvangrijk. Voor de statusgevoelige backpacker is dat overigens een aanbeveling. Hoe minder er over een land geschreven is, hoe meer je je een pionier voelt. Zo kijkt de geoefende rugzaktoerist ook altijd welke editie van de gids hij in handen heeft. Colombia is al toe aan zijn vierde editie en is daarmee eigenlijk veel te ‘mainstream’. Wie in Cartagena rondkijkt merkt het meteen: er lopen Engelse jongeren rond en gezinnetjes, signalen dat de ontdekker niets meer te zoeken heeft in een land.
De Lonely Planet Colombia is in opspraak. In het introotje voor in de gids staat een zwart-wit portret van mede-auteur Thomas Kohnstamm. Met zijn Lake Placid 1980 muts, zijn baard en zijn brede glimlach ziet hij er overtuigend uit als backpacker. Het is het type dat meelift met vrachtwagens als er geen bussen zijn, dat meedrumt met de lokale bongo-spelers en als het even kan op 4300 meter hoogte meevoetbalt met het beloftenelftal van de FC Potosi, het succesvolste elftal in de Andes.