Technologie vraagt om een andere democratie
Afgelopen zomer pleitte GroenLinks voor het uit voorzorg stopzetten van de verkoop van alle producten waar nanotechnologie aan te pas was gekomen zolang niet honderd procent vast staat dat ze ook op lange termijn onschadelijk zijn voor de gezondheid. Dat is natuurlijk één manier waarop de politiek met nieuwe technologische fenomenen om kan gaan. Het andere uiterste is alles maar laten gebeuren of zelfs signalen dat er iets mis zou kunnen zijn negeren vanwege bijvoorbeeld een economisch belang. Die houding heeft in het verleden tot menig milieuschandaal geleid.
Om tussen die twee uitersten door te laveren heeft Nederland een uitgebreid stelsel van adviesraden, overlegplatforms, delibererende politici, actiegroepen en wat dies meer zij. Toch bestaat er vaak nog onvrede over de gang van zaken. De democratie van ‘iedere belanghebbende mag zijn zegje doen’ leidt niet altijd tot de beste afweging. Daarom moet de technologische samenleving op een andere manier tegen democratie aankijken, betoogt de Amsterdamse filosoof dr. Huub Dijstelbloem in zijn boek ‘Politiek vernieuwen’.
Aan het begin van het boek introduceert Dijstelbloem de term Unidentified Political Object (UPO) om iets te omschrijven waar de wetenschap nog onvoldoende van weet, maar de politiek wel iets mee moet. Als voorbeeld geeft hij de opkomst van BSE in Groot-Brittannië. Terwijl de wetenschap uitzocht wat BSE precies was en hoe het zich verspreidde, moest de regering beslissen wat te doen met die gekke koeien die door hun hoeven zakten. Vanwege het economische belang werd besloten vol te houden dat er niets aan de hand was. Toen er wel degelijk iets aan de hand bleek te zijn, kwam er regelgeving, maar veehandelaren en slachters lichtten daar op grote schaal de hand mee, zodat de ziekte zich toch nog verder kon verspreiden. Achteraf was het verstandig geweest hier wel het voorzorgsprincipe toe te passen.