Notre-Dame: middeleeuwse wetenschap, muziek en legenden
Ik ben altijd geneigd de Notre-Dame van Parijs in kwantitatieve en niet in kwalitatieve termen te beschrijven. De kerk mag dan een uniek voorbeeld zijn van vroeg-gotische bouwkunst, verder is alles gewoon alleen maar groot. De kerk zelf is groot, het hoofdorgel is groot maar klinkt niet echt mooi en er is in de loop der tijd het nodige aan gesleuteld, net als aan de kerk zelf.
In 1845 heeft de thans omstreden architect Eugène Viollet-le-Duc de kathedraal volgens de mode van die tijd behoorlijk opgeleukt, bijvoorbeeld met de vieringtoren, de ‘Flèche’, die bij de recente brand zo dramatisch brandend neerstortte en die tot mijn persoonlijke voldoening niet als zodanig herbouwd zal worden.
Daarnaast is de Notre-Dame naast een enorme toeristische trekpleister (gemiddeld 10 miljoen bezoekers per jaar) symbool van Parijs – alsof de Eiffeltoren nooit gebouwd is – of zelfs van geheel Frankrijk, een stuk Frans chauvinisme waar wij Nederlanders, op de francofielen na, toch weinig mee hebben. Er zijn diverse kerken in Parijs en kathedralen in Frankrijk die als gebouw fraaier en interessanter zijn en belangwekkender kunstschatten en orgels bevatten. Voor mij schuilt de waarde van de Notre Dame van Parijs in heel andere dingen en daarvoor ga ik terug naar zijn tijd van ontstaan, de Middeleeuwen.