Het zogenaamde filibusteren komt voort uit een fraaie, eeuwenoude traditie. Handelsschepen werden aangevallen om eruit te nemen wat erin zat. Piraterij dus. Een filibuster vaart op buit en niets anders. Hij eigent zich toe wat niet eigen is. Dat kan van alles zijn: goud, brandewijn, de dochter van de kapitein, een mooi stuk land. Zo werd de vrijbuiterij een avontuurlijk en ook lucratief bedrijf. Logisch dat het mettertijd geïnstitutionaliseerd werd door tal van landen wereldwijd.
Maar zoals Sinterklaas pas groot werd toen Amerikanen ermee aan de haal gingen, zo is dat eigenlijk ook het geval met filibustering. Daar is men de naam filibuster in de 19e-eeuw gaan gebruiken voor personen die gebieden veroveren, of een poging waagden daartoe. Een van de bekendste is William Walker. Wikipedia meldt het volgende over deze navolgenswaardige figuur uit de Amerikaanse geschiedenis: ‘Walker heeft in 1853 de Mexicaanse staten Neder-Californië en Sonora weten te veroveren en er een kortstondige republiek gesticht. Hij werd echter snel verslagen door het Mexicaanse leger en vluchtte terug naar de Verenigde Staten. Hij werd aangeklaagd wegens illegale oorlogvoering, maar werd vrijgesproken. In 1855 wist hij Nicaragua te veroveren, en benoemde zichzelf tot president. Twee jaar later werd hij echter afgezet door het Amerikaanse leger. Hij stierf in 1860 tijdens een poging Honduras te veroveren.’
Hoe is deze schitterende traditie in het vuile spel dat politiek heet, beland?