Een gastbijdrage van Ries van der Vos.
Het aandeelhoudersmodel is niet meer van deze tijd. Vervang het door het gelijkwaardigheidsmodel, waarbij zeggenschap en ondernemingsrisico tussen kapitaal en arbeid wordt gedeeld. Een onderzoek in drie delen. Vandaag het eerste deel: Kritiek op het aandeelhoudersmodel en aanzet tot het gelijkwaardigheidsmodel.
Aandeelhoudersmodel niet van deze tijd
Het aandeelhoudersmodel is ontstaan in een tijd waarin werknemers laag geschoold waren, het arbeidsaanbod hoog was en kapitaal nog schaars was en daardoor arbeid laag werd beloond.
De huidige werknemers zijn hoog geschoold via hoog kwalitatieve opleidingen op LBO-, MBO-, HBO- en universitair niveau. Veel werk is schaars geworden, terwijl er kapitaal in overvloed is. De rol van arbeid is sinds de opkomst van de informatiemaatschappij in de jaren 70 van de vorige eeuw veel specialistischer geworden. Productieketens en productieprocessen worden steeds complexer. De rol van internet heeft het mogelijk gemaakt productieketens te koppelen, zelfs over landsgrenzen heen.
De vraag naar arbeid is groter dan het aanbod.
Centrale banken hebben de afgelopen decennia zorg gedragen voor ruim aanbod van kapitaal en in het laatste decennium zelfs in extreme mate via kwantitatieve verruiming en negatieve rentes. Dit heeft geleid tot een hausse aan investeringen in onder andere aandelen en vastgoed. Het gevolg is dat er een schuldenmaatschappij is ontstaan bij overheden, bedrijven en burgers, met alle risico’s wanneer er moet worden geherinvesteerd tegen hogere rentes in latere jaren.
De vraag naar geld is kleiner dan het aanbod.
Welk recht hebben aandeelhouders om meer zeggenschap te hebben in een onderneming dan werknemers die alle kennis en ervaring in de onderneming hebben en dagelijks betrokken zijn? Kennis is macht, maar dit wordt niet vertaald via het aandeelhoudersmodel.
Het aandeelhoudersmodel wordt aangedreven door de aandeelhouders. Zij voelen zich de eigenaren van de onderneming. Men steekt risicodragend geld in een bedrijf en wil hier een goed rendement voor terug zien. Werknemers worden gewoon ingehuurd met een arbeidscontract voor de lange termijn met een vast salaris en een jaarlijkse beoordeling. De bedrijfsleiding wordt ingehuurd voor een bepaalde periode met een resultaat afhankelijk salaris.
De praktijk is dat de aandeelhouders en de bedrijfsleiding beter worden beloond dan de werknemers, ook blijkens een arbeidsinkomensquote die de laatste 40 jaar is gedaald van ca. 90% naar ca 73%.
Het directe gevolg is dat de inkomensverdeling steeds ongelijker wordt met een kleine bovenlaag die zich verrijkt en een grote onderlaag van burgers die nauwelijks nog van het inkomen kan rond komen. De overheid doet ook nog een duit in de zak door vermogen lager te belasten dan arbeidsinkomen. Dit wordt veroorzaakt door de dreiging van kapitaalvlucht naar het buitenland waar vermogen lager wordt belast.
Aandeelhouders hebben grote invloed op de leiding. Dat geldt zeker voor institutionele beleggers via informeel contact met de leiding van de onderneming. Aandeelhouders hebben stemrecht in de aandeelhoudersvergadering. Werknemers hebben alleen het recht van inspraak met de leiding van de onderneming maar geen stemrecht.
Wat schort er aan het aandeelhoudersmodel
Aandeelhouders zijn van mening dat zij eigenaar zijn van de onderneming. Daar is veel op af te dingen. Je kan pas spreken van eigendomsrecht als je zeggenschap kunt uitoefenen over je bezit. Dat kan alleen voor fysieke objecten als een huis, een auto, een PC of een potlood. Voor zaken als een onderneming is dit niet van toepassing. Kapitaal op de bank is nog ‘fysiek’, je hebt er nog direct zeggenschap over. Zodra dit is omgewisseld voor een aandeel is die zeggenschap verdwenen. Als er nog sprake van zeggenschap zou zijn dan moet je die zeggenschap met duizenden of miljoenen andere deelnemers delen. In juridische termen is de aandeelhouder slechts ‘rechthebbende’ op de onderneming. De aandeelhouder heeft immers kapitaal verstrekt aan de onderneming voor onbepaalde tijd met de aankoop van het aandeel.
Aandeelhouders zijn uit op rendement van hun investering in de onderneming. Verder is er doorgaans weinig betrokkenheid bij de onderneming. Wel stelt men eisen aan het profiel van de bestuurders van de onderneming. Maatschappelijke doelen als milieu- en klimaatmaatregelen en sociale maatregelen vindt men eerder een taak van de overheid. Natuurlijk wordt wel gesproken van maatschappelijk verantwoord ondernemen, maar dat moet niet teveel gaan ten koste van het rendement.
Dan zijn er nog de commissarissen. Meestal zelf ook met veel ervaring in het ondernemen bij andere organisaties. De commissaris heeft veel ervaring met dit aandeelhoudersmodel en is ook primair gericht op resultaatgerichte leiders (1). De commissaris behoort tot dezelfde club van rendementsstrevers.
Organisatorisch is nogal wat mis met het aandeelhoudersmodel. Er zijn vele stakeholders (werknemers, klanten, leveranciers, onderaannemers, banken en overige financiële instellingen, verzekeraars, overheden, pers, adviseurs, onderhoudsbedrijven, etc.), maar de aandeelhouders hebben alleen stemrecht en bepalen feitelijk de koers via door de aandeelhouders geselecteerde bestuurders.
Het is een beetje dwaas dat werknemers geen stemrecht hebben. Zij zijn het die alle kennis en ervaring hebben om de producten en diensten tot uitvoering te brengen. Men heeft alleen recht van inspraak via het periodieke overleg met de leiding van de onderneming. De leiding moet goedkeuring hebben van de ondernemingsraad bij grote organisatorische veranderingen en bij aanstelling van nieuwe bestuurders. Maar uiteindelijk is de aandeelhoudersvergadering het gremium waar de besluiten worden gevalideerd.
Als de vraag naar arbeid en aanbod van kapitaal zo is toegenomen dan is het redelijk dat werknemers ook stemrecht zouden moeten krijgen. Maar bij stemrecht hoort ook verantwoordelijkheid.
NB. De vraag moet nog worden beantwoord of andere stakeholders ook stemrecht zouden moeten hebben.
NB. In de maatschappij is toenemende druk om vermogens meer te belasten en arbeid lichter te belasten. Er zal echter veel fundamenteler moeten worden gekeken naar de verhouding tussen kapitaal en arbeid. Herijking van de verhouding tussen kapitaal en arbeid is noodzakelijk geworden.
Op basis van de veranderde marktverhoudingen tussen kapitaal en arbeid in de afgelopen vier decennia, is gezocht naar een besturingsmodel waarin de relatieve invloed van kapitaal en arbeid beter tot zijn recht zou komen. De volgende paragraaf geeft een invulling aan deze zoektocht.
Een beter governancemodel
Het mooiste besturingsmodel is een model waarin aandeelhouders ook werknemer zijn. Dan is er veel eerder zicht op meer gelijk zeggenschap en beloning. We hebben het dan over een coöperatie (2). Er zijn slechts enkele goede ervaringen in de richting van grote coöperaties (Mondragon en Lewis). Maar de huidige maatschappij is zeer divers verdeeld. Slechts een klein deel van de werknemers bezit aandelen van de eigen onderneming (3). Wel nemen werknemers indirect deel aan ondernemingen via hun pensioenfonds, maar dat is meestal geen deelname in de eigen onderneming.
Werknemers in vaste dienst hebben een arbeidscontract voor onbepaalde tijd. Net als aandeelhouders kapitaal hebben verstrekt voor onbepaalde tijd. Hierin is er weinig verschil tussen de behandeling van kapitaal en arbeid. Maar kapitaal en arbeid zijn zeker niet gelijk. Kapitaal kan vrij de wereld over gaan, terwijl arbeid veel specifieker gericht is op bepaalde omgevingen qua kennis, kunde, ervaring, cultuur, gewoonten, taal en leefomgeving. Nog geen reden om kapitaal en arbeid niet gelijkwaardig te behandelen.
Een onderneming ontleent haar bestaansrecht uit de aanwezigheid van kapitaal en arbeid, dus geld en kennis en ervaring met expertises. Hiermee is de basis gelegd voor het aantrekken van vreemd kapitaal en externe arbeidskrachten.
Aandelenkapitaal en werknemers (hoog opgeleid) horen zo tot de onderneming (beide, kapitaal en arbeid staan voor onbepaalde tijd ter beschikking) en zijn assets voor de onderneming. Beide behoren daarom zeggenschap en stemrecht in de onderneming te krijgen in de aandeelhoudersvergadering, die we dan omdopen tot stakeholdersvergadering.
Het bestuur van de onderneming zal veel sterker rekening houden met de ondernemingsraad als de ondernemingsraad stemrecht heeft gekregen in de stakeholdersvergadering als vertegenwoordiger van de werknemers. Ook is het niet verkeerd als vertegenwoordigers van institutionele beleggers in de onderneming (zaakvoerders) deelnemen aan het periodieke overleg van de ondernemingsraad met de leiding van de onderneming. We spreken hierbij van het ‘gelijkwaardigheidsmodel’ tussen kapitaal en arbeid.
De ondernemingsraad moet het recht krijgen om een beroep te doen op vakbonden voor ondersteuning op specifieke kennis m.b.t. social-economische, technische en juridisch gebieden.
Stemrecht voor werknemers
Het gelijkwaardigheidsmodel kan worden gezien als een democratische bestuursvorm voor ondernemingen. De leiding van de onderneming vormt de regering en de ondernemingsraad met de zaakvoerders vormen het parlement (een soort Tweede Kamer). Het parlement controleert de regering. De ondernemingsraad/zaakvoerders controleert het bestuur van de onderneming en heeft als parlement het stemrecht voor goedkeuring of afkeuring.
Het huidige besturingsmodel lijkt meer op een autocratie met een sterke leiding . Een autocratie werkt sneller, maar zal eerder disfunctioneren door onjuiste beleidskeuzes en een democratie functioneert langzamer, maar leidt tot betere processen met meer draagvlak door meer gemotiveerd personeel.
Unieke positie Nederland en Scandinavische landen
De cultuur van het bedrijfsleven in landen als Duitsland, Frankrijk, Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten is nog sterk gericht op de rol van sterke leiding. Meer een autocratische bestuursvorm.
In Scandinavische landen en Nederland geldt veel meer het samenwerkingsmodel gericht op grotere inspraak van alle medewerkers. Het gelijkwaardigheidsmodel past beter bij de cultuur in deze landen.
Een direct gevolg van deze structuur is dat de rol van het commissariaat wordt beperkt tot meer strategische ontwikkelingen en advisering van het bestuur en de ondernemingsraad zich meer bezig houdt met controle op operationele zaken in het overleg met de leiding.
In Duitsland hebben werknemers al stemrecht in de aandeelhoudersvergadering. Dit is 50% voor grote ondernemingen (met beslissende stem door CEO bij gelijke stemming) en 30% bij middelgrote ondernemingen. Deze percentages zijn onevenwichtig en weerspiegelen niet hoeveel kapitaal en arbeid die in de onderneming is ingezet. Sommige ondernemingen zijn kapitaalintensief en andere zijn meer arbeidsintensief. Dit moeten we tot uitdrukking brengen in het stemrecht. Om die reden is, anders dan in Duitsland, overgegaan tot gewogen stemrecht, zoals beschreven in onderstaande paragraaf.
Gewogen stemrecht voor aandeelhouders en werknemers
Het stemrecht wordt vrij natuurlijk bepaald door de kosten van het kapitaal en de kosten van de arbeid. Dit zijn resp. de posten dividend en lonen zoals die in het laatste boekjaar zijn vastgesteld. Dus bij stemming in de stakeholdersvergadering wordt het percentage positieve stemmen van aandeelhouders vermenigvuldigd met dividend/(dividend + lonen) + het percentage positieve stemmen van de ondernemingsraad vermenigvuldigd met lonen/(dividend + lonen); hetzelfde voor de negatieve stemverhouding. De stemuitslag volgt uit de grootste van goedkeuring of afwijzing (4). Hierbij vertegenwoordigt de ondernemingsraad de werknemers bij stemming in de stakeholdersvergadering.
Hiermee is de relatieve invloed van kapitaal en arbeid bepalend voor het stemrecht in het komende boekjaar.
Beloning voor aandeelhouders en werknemers
In het aandeelhoudersmodel worden aandeelhouders relatief beter beloond dan werknemers. Het gelijkwaardigheidsmodel gaat uit van gelijkwaardige beloning van kapitaal en arbeid.
De kosten voor het aandelenkapitaal is het dividend D en de kosten voor arbeid is de post salarissen S. Die verdeling van de kosten bepaalt tevens het gewogen stemrecht van aandeelhouders en werknemers in de onderneming voor het komende boekjaar.
Jaarlijks wordt het dividend voorgesteld door de leiding van de onderneming naar aanleiding van de bedrijfsresultaten van het afgelopen boekjaar. De post salarissen wordt gelijkwaardig afgeleid (op basis van de zelfde relatieve groei t.o.v. vorig boekjaar) als de post dividend en daarmee is het stemrecht bepaald voor de rest van het boekjaar (5).
Hiermee zijn de posten dividend en lonen een beloning voor de inleg van kapitaal en de inzet van werknemers over het afgelopen boekjaar bepaald. Het dividend wordt in het nieuwe boekjaar uitgekeerd en de post lonen wordt in 12 maandelijkse perioden uitgekeerd.
Maar de leiding zal ook kijken naar de toekomst en zal mogelijk wijziging aanbrengen in de verhouding tussen dividend en lonen op basis van investeringen in nieuwe en aangepaste producten en diensten in samenhang met ontwikkelingen op de kapitaal en de arbeidsmarkt. De leiding zal haar gewijzigde inzichten toelichten en bespreken met de ondernemingsraad.
Er doet zich wel een probleem voor bij gelijkwaardige groei van dividend en lonen. Negatieve groei is ook mogelijk en salarisverlaging is niet iets wat werknemers gewend zijn. Grote salarisverlagingen zijn helemaal ‘not done’. Hiervoor wordt een reparatie voorgesteld waardoor gelijkwaardige beloning van kapitaal en arbeid in stand wordt gehouden:
Dat betekent dat salarissen ook wel eens kunnen worden verlaagd als de bedrijfsresultaten dit nodig maken, mits de salarisverlaging wordt beperkt tot een laag percentage. Werknemers zijn veel kwetsbaarder voor salarisverlaging dan aandeelhouders voor dividendverlaging.
Overigens is het niet verkeerd als burgers rekening houden met mogelijke risico’s van het bestaan en daar voorzieningen voor treffen. Daarbij kunnen burgers altijd rekenen op sociale ondersteuning door de overheid in geval van werkloosheid, ziekte en arbeidsongeschiktheid, of andere vormen van overheidsondersteuning (zoals toeslagen).
De andere kant van de beperking van salarisverlaging is ook dat salarisverhoging wordt beperkt om de gelijkwaardigheid tussen kapitaal en arbeid in stand te houden.
Als salarisverhoging wordt beperkt, dan zal het salarisdeel boven de beperking worden toegevoegd aan de (pensioen)reserves (en niet worden uitgekeerd). Als salarisverlaging wordt beperkt, dan zal het deel beneden de beperking worden geput uit die reserves.
Ook de niet-uitgekeerde winst wordt naar rato van de verhouding dividend/lonen overgeboekt naar de posten algemene reserves (voor aandeelhouders) en pensioenreserves (voor werknemers).
Werknemers met inspraak en gelijkwaardige beloning zal doorgaans leiden tot een steeds hogere beloning, waardoor de pensioenreserves zullen toenemen. De leiding kan besluiten dat de loonpost kan worden verhoogd als de pensioenreserves voldoende zijn toegenomen.
In dit gelijkwaardigheidsmodel wordt de post salarissen op ondernemingsniveau vastgesteld en niet meer via CAO-overleg met vakbonden. Dit past ook beter in een moderne maatschappij. Immers, bedrijven in een bepaalde sector kunnen dermate verschillen in bedrijfsresultaten dat collectieve bepaling van salarisgroei per sector niet meer effectief is. Vakbonden vertegenwoordigen maar een klein deel van het personeel dat lid is van een vakbond, waardoor vakbonden moeilijk kunnen onderhandelen voor alle personeelsleden. Het aantal leden van de vakbonden neemt steeds verder af, al was er recent een kentering waarneembaar.
Werknemers worden achteraf, resultaatafhankelijk beloond. Hiermee wordt het gelijkwaardigheidsmodel duidelijk onderscheiden ten opzichte van het aandeelhoudersmodel met vaste salarissen voor werknemers als bedrijfskosten met een beoordeling aan het einde van het jaar, waarbij salarisverlaging niet van toepassing is.
In deel 2 kijken we naar welk effect het gelijkwaardigheidsmodel op de jaarrekening kan hebben.
Noten:
(1) Het is merkwaardig dat we in westerse landen zeer afwijzend staan t.o.v. dictatoriaal bestuurde landen met een centrale leiding en zwak opererend parlement (Rusland, China, Iran, Birma, Myanmar, etc.), maar voor ondernemingen wel een structuur bejubelt van sterke ondernemers/bestuurders. Dat lijkt slagvaardig, maar is weinig democratisch en bevoordeelt de direct belanghebbenden (aandeelhouders, bestuurders).
(2) De belangenbehartiger voor coöperaties in Nederland is de NCR (Nationale Coöperatieve Raad). NCR heeft een bestuur en ca. 250 leden.
Er is ook een internationale belangenbehartiger voor coöperaties: COOP International Cooperative Alliance (ica.coop).
(3) In Nederland is er daarnaast de SNPI (Stichting Nederlands Participatie Instituut). Het instituut stimuleert werkgevers tot financiële participatie van medewerkers in de onderneming. Men heeft een interessant boek ‘Iedereen aandeelhouder’ Gratis voor iedereen die voor een non-profit organisatie werkt (overheid, politiek, NGO etc.)
(4) In het boek ‘Een andere kijk op economie’ (uitgegeven in eigen beheer) is cijfervoorbeeld uitgewerkt hoe een gewogen stemming tot een beleidskeuze leidt.
(5) In een voorbeeld in het boek ‘Een ander kijk op economie’ is uitgewerkt hoe uit het gegeven dividend de post lonen wordt afgeleid. Het is gebaseerd op de aanname van relatieve groei van dividend t.o.v. het gemiddelde eigen vermogen gelijk aan relatieve groei van lonen t.o.v. het gemiddelde menselijk vermogen. Lang menselijk vermogen wordt toegevoegd aan de balans naast het eigen (financieel) vermogen en de factor arbeid wordt toegevoegd als actief op de balans. Immers, kapitaal en arbeid horen beiden bij het bedrijf. De relatieve groei is praktisch genomen t.o.v. het vorige boekjaar. De waarde van het menselijk vermogen wordt behandeld in (6).
(6) Menselijk vermogen wordt bepaald op basis van contante waarde van alle salarissen als bestaand personeel doorwerkt tot de pensioengerechtigde leeftijd. Deze berekening wordt ook gebruikt voor OESO, CBS en CPB voor landelijke toepassing van het menselijk vermogen.
Ter vergelijking zou je kunnen stellen dat het financieel vermogen de contante waarde zou kunnen zijn van het huidige dividend tot in de toekomst. Maar het financieel vermogen in de jaarrekening zal een betere benadering geven van de echte marktwaarde (zoals beurskoers).
In het boek ‘Een andere kijk op economie’ is een voorbeeld opgenomen voor de berekening van het menselijk vermogen.
Over de auteur
Ries van der Vos (opgeleid als wiskundige en econometrist) is gepensioneerd en houdt zich bezig met vraagstukken omtrent rechtvaardige inkomensverdeling en klimaatverandering.
Hij schreef twee boeken: ‘Financieel kapitaal versus Menselijk kapitaal’ en ‘Een andere kijk op economie’. Over het gelijkwaardigheidsmodel schijft hij ook op zijn website.