In veel culturen, en ook in onze moderne tijd, is zelfdoding taboe en hulp bij zelfdoding strafbaar. Dit heeft een religieuze oorsprong. Het begrip zelfdoding staat op gespannen voet met religie, dat het leven doorgaans opvat als opdracht. Dit idee speelt een rol in het jodendom, het christendom en de islam. Ook in de filosofie van het oude India wordt het leven beschouwd als een soort opdracht.
De Stoa deelde deze opvatting. Ook volgens de stoïcijnen heeft een persoon de plicht zijn rol in het bestaan te vervullen. Mensen zijn onderdeel van een geheel, de kosmos, en zonder de mensen om hen heen zijn zij niets.
Iedereen zou er volgens Seneca om te beginnen naar moeten streven zichzelf tot nut te zijn. Als dat lukt, dan ook voor de mensen in de directe omgeving. En als dat lukt, voor zo veel mogelijk andere mensen. Zo zag Seneca ook zijn eigen leven als een opdracht. Zijn politieke activiteiten zag hij als last.
Volgens Seneca was, evenmin als luxe en macht, ook gezondheid niet bepalend voor ons levensgeluk. En gelukkig maar, want Seneca had een zwakke gezondheid. Hij leed onder andere aan astma. Dit weerhield hem er echter niet van zeer streng voor zichzelf te zijn. Voordat hij regent werd, leefde hij lange tijd als asceet. Hij was daarbij zo streng in de leer, dat hij zich met zijn oefeningen zelfs in levensgevaar zou hebben gebracht.
Maar Seneca was onbevreesd voor de dood. Volgens hem is het niet alleen zinloos en schadelijk zich te veel te hechten aan macht en luxe, maar ook om zich te veel te hechten aan het leven.
Sterven doen we uiteindelijk allemaal toch. En daarbij, ieder moment dat we beleven, verliezen we datzelfde moment ook weer. ‘Alles wat in ons leven reeds voorbij is, hoort toe aan de dood’, schrijft hij. Ieder moment is na het verstrijken ervan onherroepelijk weg.
In de visie van Seneca sterft alles zodoende eigenlijk continu.