Afkicken van jihadisme: schaamte wijst de weg
Het handelen van politiek bestuurders en terrorisme-experts doet denken aan dat van achttiende eeuwse geneesheren: zonder deugdelijke diagnose overgaan op laxerende middelen, aderlating en amputaties, meent Aart G. Broek.
De jihadstrijders die uit de Islamitische Staat (IS) terugkeren naar Europese landen vormen een taai probleem. Zij zijn potentiële aanslagplegers, ronselen leeftijdgenoten of proberen de consequenties van hun brute dwaling alsnog af te werpen.
Ook dit ‘deradicaliseren’ blijkt risicovol. Op alle bestuursniveaus steken bewindvoerders de koppen bij elkaar en breken zich het hoofd over hoe de dreigingen te weerstaan. Experts van uiteenlopend pluimage – waaronder imams – draaien dure overuren om de bestuurders te adviseren. Helaas werkt vrijwel niemand uit een omvattend gedachtegoed over het waarom van menselijke agressie en geweld.
Diagnose
We leven niet in de achttiende eeuw en een steekhoudende diagnose is wel degelijk voorhanden. We weten waardoor jihadgangers hun heil in geweld zoeken. Met die kennis kunnen we ons afvragen of – in termen van de vergelijking – laxerende middelen, aderlating en amputaties zinvol zijn. Misschien moeten er andere maatregelen genomen worden of blijkt juist dat een effectief ‘medicijn’ nog ontwikkeld moet worden of uitzonderlijk duur is.
Met een indringende belangstelling bracht de terrorismedeskundige Jessica Stern jaren door bij militante groeperingen in de islamitische wereld, analyseerde hun gedrag, handelen en de achterliggende motieven. Zij kwam tot een overtuigend inzicht in de aard van de ‘ziekte’.