COLUMN - Allereerst mijn excuses. Ook wanneer je roept dat het je niet om de cijfers is te doen, moet je wel zorgen dat je die op orde hebt, en in mijn vorige column sloeg ik daar de plank vreselijk mis. De hoeveelheid doden die jihadi’s en extreemrechts het afgelopen decennium in de VS op hun geweten hebben, ontlopen elkaar weliswaar niet veel; studie A meent dat jihadi’s meer slachtoffers hebben gemaakt, studie B dat extreemrechts met die wrange eer strijkt [1] [2] [3]. Maar voor Europa geldt dat, anders dan ik beweerde, absoluut niet: jihadi’s hebben hier aanzienlijk meer slachtoffers gemaakt dan extreemrechts.
Maar, zoals ik eerder schreef: het zijn niet de cijfers die me angst aanjagen. Ik ben – ook met de correcte statistiek – banger voor extreemrechts geweld dan voor dat afkomstig van jihadi’s. Het is namelijk niet het geweld zelf, maar de cultuur eromheen die me soms tot op het bot doet huiveren.
Want extreemrechts geweld, of de dreiging daarvan, wordt te vaak opzij gezet met het excuus: ‘ja, maar hullie’. Alsof we wel móesten. Alsof extreemrechts geweld een soort van verzetsdaad zou zijn. Alsof ‘hullie’ dat helemaal zelf hebben uitgelokt – alleen zijn de mensen die daarbij worden aangevallen of bedreigd nooit de jihadi’s zelf, maar vrijwel altijd doodnormale moslims, gewone mensen, of vermeende politieke tegenstanders.