Beleidsmakers denken dat de informatie die ze verstrekken makkelijk te vinden is. Maar ouders doen vrijwel geen beroep op informatie van de Onderwijsinspectie om de onderwijskwaliteit op de (basis-)school van hun kinderen te controleren. Ze vinden ook dat ze weinig invloed hebben op de kwaliteit van de school, zegt Victor Bekkers, hoogleraar Bestuurskunde aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.
Ons onderzoek onder 25 verschillende basisscholen toont aan dat ouders de informatie van de Inspectie van het Onderwijs nauwelijks gebruiken om de kwaliteit van de school van hun kind te controleren. Opvallend veel ouders zeggen dat die gegevens hen niet veel zeggen.
Schooldirecteuren en schoolleidingen maken wel gebruik van de door de inspectie verzamelde gegevens bij het vaststellen van hun beleid. Bij (zeer) zwakke scholen gebeurt dat in de vorm van een ‘reactieve reflex’: in een poging om het negatieve stempel van de Inspectie kwijt te raken, pakken ze de geconstateerde tekortkomingen aan. Scholen die het beter doen, integreren de Inspectienormen in hun documenten en systemen van kwaliteitsbewaking doorgaans vanuit een proactieve strategie.
Inspectie richt zich te veel op cognitieve resultaten
Anders dan ouders maken schoolleiders wel gebruik van de informatie, maar zijn ze niet altijd tevreden over de manier waarop de gegevens zijn verzameld. De inspectie zou zich bij haar kwaliteitstoets vrijwel exclusief richten op cognitieve opbrengsten (smalle benadering van kwaliteit). Volgens de directies en het management moet een basisschool ook aandacht hebben voor de creatieve en sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen. En hoewel die aspecten doorgaans moeilijker zijn te meten, moet de Inspectie deze ook meerekenen omdat ze passen in een breed kwaliteitsoordeel. Onderwijskwaliteit omvat meer dan gekwantificeerde opbrengstcijfers.
Een andere kritiek van de directies en het management richt zich op het gewicht van de inspectiebevindingen. Volgens de geïnterviewde directeuren en schoolmanagers zijn het momentopnamen en zeggen ze niets over de tussentijdse vooruitgang die scholen boeken. Ook vinden zij dat de lijst met zwakke scholen niet als ‘afrekenmechanisme’ mag fungeren. Zij stellen dat achter cijfers doorgaans een genuanceerd verhaal schuil gaat en dat de Inspectie van het Onderwijs meer oog zou moeten hebben voor scholen die het goed doen (‘excellente scholen’). Er zijn overigens scholen die bewust hogere ambities nastreven dan de Inspectie van het Onderwijs als norm hanteert. De scholen anticiperen daarmee op (verwachte) normverzwaringen.
‘Naming and faming’
Verreweg de meeste ouders van de onderzochte basisscholen geven aan dat ze het waarderen dat er een Inspectie van het Onderwijs bestaat die de kwaliteit van het onderwijs bewaakt. Die bevinding is des te interessanter omdat ouders ook zeggen dat ze weinig invloed hebben op het kwaliteitsbeleid van de school van hun kinderen. De ouders geven daar een aantal redenen voor.
Ten eerste noemen ze hun grote afhankelijkheid van de door anderen aangereikte gegevens. En ten tweede, en daarmee samenhangend, vinden de ouders dat ze een informatieafstand hebben ten opzichte van personeel, directie en management. En ten slotte, stellen de ouders dat de medezeggenschapsraad soms te laat bij de besluitvorming wordt betrokken. Dat laatste roept bij veel ouders een gevoel van ‘nakaarten’ op. Dit is een relevante observatie in het licht van het door de overheid beoogde partnerschap tussen scholen en ouders: dat veronderstelt tenslotte een gelijkwaardige relatie en informatiepositie van partijen.
Een belangrijke conclusie van ons onderzoek is dat de verwachtingen die beleidsmakers hebben over het openbaar maken van kwaliteitsinformatie niet strookt met de werkelijkheid. Ouders gebruiken zoals gezegd de gepubliceerde kwaliteitsinformatie nauwelijks in hun keuze voor een bepaalde school. Dat betekent dat ze minder rationeel handelen dan we veronderstellen.
Als de inspectie het belangrijk vindt dat deze informatie ouders wel bereikt, dan moet ze nadenken over andere manieren waarop ze die informatie voor het voetlicht zou kunnen brengen. Wellicht is het een idee om de website van basisscholen te gebruiken om Inspectiegegevens prominenter onder de aandacht van ouders te brengen. Daarbij is het van groot belang dat niet alleen negatieve resultaten, maar ook goede prestaties van scholen over het voetlicht worden gebracht (‘naming and faming’). Dat biedt een wenkend perspectief voor scholen die de lat hoger willen leggen.
Reacties (6)
Ach, de betrokkenheid van moderne ouders is zo laag op scholen dat je je af en toe afvraagt of zo’n kiddo wel ouders heeft.
Hoe kom je hierbij?
Ervaring, denk ik. Zelfde ervaring die we hier hebben. Onze basisschool krijgt amper de ouderlijke ondersteunende functies vervult. MR, OR, voorleesmoeders, computerhulp, luizenzoeken etc. Omdat Frau Random niet werkt (ze bestaan nog, moeders die liever hun kinderen opvoeden), doet ze vrijwillig ongeveer een halve FTE.
exact!
Hier de blijkbare uitzondering op de regel: mede door het negatieve rapport van de onderwijsinspectie hebben wij onlangs gekozen voor een inschrijving op andere basisschool. Die inspectierapporten zijn met 1 google search te vinden.
Echt slechte basisscholen, bestaan die dan? Misschien in de grote steden? Hier in ons stadje durf ik, zonder de rapporten en cijfers te kennen, dat alle 4 de basisscholen wel goed zijn. Meeste ouders hier kiezen voor de school op de kortste afstand, of de school met de ‘juiste’ signatuur.