ACHTERGROND - Wat is recht?
Over wat ‘recht’ in de zin van ‘rechtspraak’ is en hoe het gehanteerd moet worden valt een behoorlijke boom op te zetten, iets wat men in de discipline die ‘rechtsfilosofie’ heet dan ook doet. Wat men onder ‘recht’ verstaat is tijd-, plaats- en cultuurgebonden. Je hoeft het begrip ‘sharia’ maar te laten vallen en zowel voor- als tegenstanders zijn meteen klaar wakker. En wordt met een volksgericht ook recht gedaan?
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd door de bezetter in Nederland ook ‘recht gesproken’, wat door de gemiddelde Nederlander echter niet als ‘recht spreken’ ervaren werd. Anderzijds zijn er door diezelfde bezetter wetten en regels geïntroduceerd die na de bevrijding bewust niet werden afgeschaft. ‘Recht’ is dus een relatief begrip.
Bijna iedereen in Nederland zal als individu weleens te maken hebben gehad met de rechtspraak, al was het alleen maar in verband met een verkeersboete die men ‘heeft laten voorkomen’. Als vervolgens de boete door de rechter gegrond wordt verklaard, resulteert dat meestal in een minachtend gesnuif van de wetsovertreder, niet alleen omdat de gemiddelde aangeklaagde vindt dat hij of zij per definitie gelijk heeft, maar ook ‘omdat er recht is gedaan’ op basis van een wet die door een externe instantie is opgelegd, ook in een democratische rechtsstaat als Nederland.
Gewoonterecht
Dat was in Germaanse tijden wel anders, hoewel er nog steeds termen in de Nederlandse wet- en regelgeving voorkomen die rechtstreeks verwijzen naar de Germaanse rechtspraak, zoals het begrip ‘kort geding’ waarbij ‘geding’ verwijst naar ‘ding’, een Germaanse rechtszitting.
Onze wetten zijn opgelegd en niet tot stand gekomen in een vergadering in een dorpshuis of wijkcentrum waarbij iedere bewoner aanwezig was en de afspraken over recht binnen die groep bewoners al dan niet schriftelijk werd vastgelegd. In ons actuele geval is er sprake van wettenrecht, in de andere beschreven gevallen van gewoonterecht (dat iets anders is dan natuurrecht, dat staat tegenover positief recht, maar dit terzijde).
Een belangrijk kenmerk van gewoonterecht is dat het van generatie op generatie mondeling werd doorgegeven. Daarom wordt gewoonterecht ook wel ‘ongeschreven recht’ of ‘costumier recht’ genoemd. Synoniemen die stammen uit het Middelnederlands zijn costume of costuijme en usantie. Het gewoonterecht is eeuwenlang de dominante rechtsbron geweest in West-Europa, maar is vrijwel geheel verdrongen door het wettenrecht.
Ons huidige rechtssysteem, met zijn complete corpus van wetten en jurisprudentie, is eigenlijk helemaal nog niet zo oud: het dateert uit de Bataafs-Franse tijd (1795–1813) waarin ook zaken als de introductie van de meter als uitgangspunt voor de lengtemaat zo goed bleken te bevallen dat ze na de bezetting gewoon gehandhaafd zijn gebleven. De geschiedenis van het recht wordt bestudeerd in de discipline die simpelweg rechtsgeschiedenis of rechtshistorie wordt genoemd, en zowel door juristen als door historici beoefend wordt. Binnen de rechtsfilosofie wordt ook het kerkelijk- of canoniek recht bestudeerd.
Het canoniek recht is het kerkelijke recht dat door de Rooms-Katholieke Kerk, de Anglicaanse Kerk en de orthodoxe kerken is vastgesteld (in de protestantse kerken spreekt men in de regel over kerkorde) en wordt toegepast door kerkelijke rechtbanken. Het is gebaseerd op de Bijbel, de apostolische traditie, de geschriften van de kerkvaders en de bevindingen van kerkleraren. In principe functioneert het kerkelijke recht naast het wereldlijk recht, maar met name was de relatie tussen deze twee in de Middeleeuwen complex, vooral – zie onder – in de Late Middeleeuwen. Zo bepaalde de kerkelijke rechtbank of iemand schuldig was aan ketterij of hekserij, maar de ongelukkige werd voor de uitvoering van een vonnis overgedragen aan de wereldlijke gezagsdragers. Er heeft dus geen inquisiteur een lucifer aangestoken.
Het recht in de Middeleeuwen
Aan het begin van de Middeleeuwen wordt het recht in het noorden van Europa nog gedomineerd door het versnipperde gewoonterecht van de Germanen. In de door de Romeinen bezette gebieden van Europa gold het geschreven Romeinse recht dat na de ineenstorting van het Romeinse Rijk vervangen werd door Germaanse wetten. Dat het (herontdekte) Romeinse recht grote invloed heeft gehad op ons moderne rechtsbestel, is een verhaal apart.
In de Hoge of Volle Middeleeuwen bestond in West-Europa een gewoonterecht met een sterk gewestelijk karakter: een amalgaam van duizenden wetten in even zoveel rechtsgebieden, gebaseerd op het Germaanse recht dan wel het Romeinse recht. Op basis van het laatste ontstonden tijdens de 10e en de 11e eeuw nieuwe wetten, de danken aan de opkomst van het hofstelsel. In de 12e eeuw speelt de opkomst van de universiteiten een grote rol, waarbij het geschreven Romeinse recht werd herontdekt. Dit liep samen met de toename van de grensoverschrijdende handel. Hiervoor was het geschreven Romeinse recht veel aantrekkelijker dan het gewoonterecht dat per streek verschilde en lacunes vertoonde.
Uiteindelijk kwam de grens tussen de gebieden met gewoonterecht en Romeins recht te liggen in het midden van Frankrijk, ter hoogte van de rivier de Loire. Ten noorden daarvan bleef het ongeschreven gewoonterecht (droit coutumier) van kracht. In eerste instantie waren de rechtstelsels vrij primitief. In de 10e en 11e eeuw onderwierpen de rechters de beklaagden in geval van een geschil aan een godsoordeel. Ze waren ervan overtuigd dat iedereen die onschuldig was door God geholpen zou worden de proef die hun onschuld of juist schuld moest bewijzen, te doorstaan. Vanaf de 13e eeuw werd het rechtssysteem rationeler. Men probeerde de waarheid te achterhalen door het bestuderen van bewijsstukken en het horen van getuigen. Als een (mondelinge) gewoonterechtsregel werd betwist, werd een afzonderlijk onderzoek ingesteld naar de geldigheid hiervan, de zogeheten ’turbe’.
Codificering van het gewoonterecht
Om een einde te maken aan die eeuwige onzekerheid, onbewijsbaarheid en onbetrouwbaarheid van het mondelinge gewoonterecht probeerde men vanaf de 15e eeuw het (regionale) gewoonterecht te codificeren, op schrift te stellen, de zogeheten ‘homologatie’. De eerste poging werd in 1454 ondernomen door de Franse koning Karel VII. Helaas mislukte de homologatie in eerste instantie. Wel vond in de tweede helft van de 16e eeuw een ingrijpende hervorming van het gewoonterecht plaats. Als gevolg van deze ingreep verwierf het rechtsboek ‘Coutume de Paris’, gecodificeerd in 1510, een overheersende positie in die gewoonterechtsprovincies.
Uiteindelijk werden van 832 gewoonterechtsgebieden de costumen opgetekend, voornamelijk in de zuidelijke gewesten. Slechts 96 costumen konden de toets der kritiek doorstaan en werden gehomologeerd. In de Duitse landen speelde het Reichskammergericht, ingesteld door keizer Maximiliaan I in 1495 een grote rol in het terugdringen van het gewoonterecht.
Het Reichskammergericht was de hoogste beroepsinstantie. Oordeelden lagere instanties nog op grond van gewoonterecht, de rechters van het Reichskammergericht pasten in beroepszaken het ‘ius commune’ toe, zoals het Romeins-canonieke recht ook genoemd wordt. Daardoor ontstond een dualistisch rechtssysteem, met het Romeins-canoniek recht als subsidiair recht. Vanaf de 16de eeuw namen de vorstelijke rechtbanken de canonieke rechtspraak dus over, waardoor het ‘ius commune’ de lokale feodale gebruiken en privileges uiteindelijk zou verdringen.
De ‘Sachsenspiegel’
Als voorbeeld van gecodificeerd gewoonterecht: de Sachsenspiegel uit de 13e eeuw. Sachsen werd in 1806 een koninkrijk en is vandaag de dag een deelstaat in het oosten van Duitsland. Tot 1806 was Sachsen onderdeel van het Heilige Roomse Rijk. De heersers van Sachsen hadden sinds 1356 de titel van keurvorst.
De oerversie van de Sachsenspiegel, geschreven in het Latijn, was er al omstreeks 1210 en later, tussen 1220 en 1235, werd hij door de auteur, ridder Eike von Repgow, zelf in het Middelnederduits vertaald in opdracht van graaf Hoyer von Falkenstein. Hiermee is de Sachsenspiegel het eerste omvangrijke prozawerk in de volkstaal van het geldende gewoonterecht. De term “Spiegel” verwijst naar het Latijnse woord ‘speculum’ (spiegel), dat in het algemeen staat voor een type moralistische belerende geestelijke literatuur uit de Middeleeuwen. De spiegel, die de mensen voorgehouden wordt, is niet alleen een afbeelding van het recht, maar moet ook een voorbeeld stellen. De bedoeling is dat de Sachsen zichzelf, en hun recht, voortaan kunnen corrigeren aan de hand van de spiegelende weergave van hun eigen tradities.
De Sachsenspiegel behoort tot de categorie van ‘rechtsboeken’, op privé-initiatief ondernomen weergaven van wat volgens de auteur geldend recht is. Men zou een rechtsboek kunnen omschrijven als ‘een omvangrijk overzicht van de rechtspraktijk in verschillende gerechten’. Eike von Repgow wordt gezien als de stamvader van het rechtsboekentijdperk, dat in de dertiende eeuw aanvangt en tot ongeveer 1500 loopt. Ze werden bijna allemaal geschreven op het moment dat in de meeste delen van het huidige Duitsland Romeins recht niet eens bekend was of nog slechts in geringe mate invloed uitoefende op de plaatselijke gebruiken en gewoontes.
De Sachsenspiegel werd van groot belang omdat het rechtsboek meer dan lokale betekenis kreeg en zich verspreidde over een gebied dat zich uitstrekt van de Nederlanden tot Letland. In Nederland heeft de Sachsenspiegel vooral in het oosten van het land grote invloed gehad. In sommige delen van Duitsland (Thüringen, Anhalt) werd de Sachsenspiegel nog tot 1900 en een enkele keer zelfs daarna nog als bron van geldend recht erkend.
Inhoudelijk is de Sachsenspiegel onderverdeeld in landrecht (tegenover stadsrecht) en leenrecht. Het landrecht is het meer algemene recht, het recht wat het hele gebied van de Sachsen aangaat. Het leenrecht regelde de feodale verhoudingen, die in eerste aanleg personeel waren, berustend op persoonlijke banden door eden van trouw.
De importantie en verbreiding van de Sachsenspiegel blijkt uit de honderden manuscripten en bewerkingen in vele talen, waaronder het Nederlands, Pools, Tsjechisch, Russisch en zelfs Japans. (Gedeeltelijke) kopieën in manuscriptvorm hadden al voor de komst van de boekdrukkunst het aantal van 460 bereikt. In de overlevering van de tekst van de Sachsenspiegel spelen de zogenaamde ‘codices picturati’, de vier verluchte handschriften, een grote rol, vooral de handschriften die in Dresden, Heidelberg en Wolfenbüttel berusten. Deze handschriften zijn de klassieke objecten van de beoefening van de rechtsiconologie in Duitsland. Het handschrift te Wolfenbüttel staat met toelichting online, evenals het handschrift in Heidelberg.
Kortom, als de geachte lezer weer eens voor de rechter staat wegen fietsen op het trottoir of wildplassen, maak de goede man of vrouw dan duidelijk dat in het gehucht, waar het delict heeft plaatsgevonden, het plaatselijke niet-gecodificeerde gewoonterecht geldt dat vanzelfsprekend prioriteit heeft boven de Nederlandse wet- en regelgeving, die tenslotte stoelt op de wetgeving van de destijds bezettende machten van Rome en Frankrijk. Voor de strafmaat zal het niet uitmaken, maar u zaait in ieder geval verwarring en hoogstwaarschijnlijk respect. Misschien durft de rechter, afgestudeerd zijnde na de verkorting van de academische studieduur van een kleine twintig jaar gelden, u niet tegen te spreken in de genante veronderstelling tijdens zijn studie iets gemist te hebben.
Reacties (3)
Ik ben benieuwd, of alles uit deze indrukwekkende opsomming voorkomt in een hedendaagse rechtenstudie.
Ik lees daar het woord ‘Germaans’, een term die we aan Tacitus te danken hebben. Maar noemden die mensen (veelal buiten de Limes) zichzelf ook zo?
Jona!
“…waar het delict heeft plaatsgevonden, het plaatselijke niet-gecodificeerde gewoonterecht geldt dat vanzelfsprekend prioriteit heeft boven de Nederlandse wet- en regelgeving, die tenslotte stoelt op de wetgeving van de destijds bezettende machten van”
Kom er maar in, Henk en Ingrid en hun FvD-alto’s.
*Terzijde: Bij eender welk misdrijf, wil -o.a.- Wilders dat de gehele familie uitgezet wordt, indien ‘men geen Echte Nederlander’ zou zijn. Ausradieren, heette dat, eerder.