ANALYSE - Een bijdrage van Prof.Mr. Erik Jurgens.
In De Hofvijver van 29 januari 2018, waarin meerdere interessante bijdragen staan over de toetsing van de integriteit van politici en bestuurders, vraagt Paul Bovend’eert om een procedure binnen de beide Kamers van het Parlement bij vermeende schending van integriteit.
In een artikel in het Tijdschrift voor Constitutioneel Recht, januari 2018, doet hij verslag van zulke regelingen bij enige buitenlandse parlementen.
Ik val hem graag bij, vanuit samen twintig jaar ervaring in elk van beide Kamers. Niet alleen omdat op schending van integriteit sancties moeten staan, maar ook omdat volksvertegenwoordigers zich moeten kunnen weren tegen valse beschuldigingen. Beschuldigingen gaan immers in het huidige media-tumult vaak een eigen leven leiden, tot schade van de betrokkenen, ook al blijken ze onwaar.
De Grondwet waakt terecht krachtig over de onafhankelijkheid van de gekozenen. Van oudsher gold die waakzaamheid met name inbreuk daarop door regeringen. Sinds de parlementaire democratie de norm is geworden heeft het parlement het laatste woord over de regering. Pogingen tot inbreuk op zijn onafhankelijkheid uit die hoek kunnen de Kamers krachtig afweren. De inbreuk komt nu vooral van elders.
De leden “stemmen zonder last”, zo beveelt de Grondwet indringend, in art 67, lid 3. Maar aanvaarden leden wel een last, dan is daarop geen enkele sanctie. Zo spraken sommige fracties af om – bij het raadgevende referendum inzake het Oekraïne-verdrag van de EU – hun stem over de goedkeuring daarvan te laten bepalen door de uitkomst van die volksraadpleging. Daarmee aanvaardden zij dus een last om op een bepaalde wijze hun stem uit te brengen…
Maar meestal gaat het om individuele leden die, door het aanvaarden van bepaalde geschenken of voordelen, de schijn wekken zich tegenover anderen verplicht te hebben. Bovend’Eert noemt het geval Pechtold. Hij noemt ook het geval Moorlag. Bij hem ging het niet eens over gedrag als parlementslid, maar over eerder gedrag, in een vorige functie. In geen van beide gevallen was er enige aanwijzing dat de betrokkenen persoonlijk niet integer zouden hebben gehandeld.
Het zou heel plezierig zijn als zulk gevallen binnen de Kamers in een billijke procedure zouden kunnen worden beoordeeld, zodat betrokkenen de kans krijgen zich te rechtvaardigen. In z’n procedure moet enerzijds worden gewaakt dat leden niet bij meerderheid van stemmen over hun collega’s oordelen. Dat kan immers gaan rieken naar een (partij)politieke afrekening. Maar anderzijds, dat een oordeel afkomstig van derden niet de wezenlijke onafhankelijkheid aantast van het handelen van een Kamerlid.
Er is een eenvoudige procedure denkbaar waarbij aan beide eisen tegemoet wordt gekomen. Daarbij stelt de Verenigde Vergadering der beide Kamers (VV), jaarlijks voorafgaande aan de troonrede, een Integriteitscommissie (IC) in. Waarom de VV? Omdat dit de onafhankelijkheid van de IC veiliger stelt.
Deze IC bestaat uit een jaarlijks wisselend lid van elk van beide Kamers, voorgezeten door een – telkens na elke verkiezing van de Tweede Kamer – benoemd oud-lid van de Hoge Raad. Leden van de Kamers kunnen hun eigen zaak, of die van andere leden, aan de IC voorleggen. De IC oordeelt, bij voorkeur unaniem, het betrokken lid gehoord, en brengt een advies uit aan de betrokken Kamer.
De Verenigde Vergadering heeft op grond van art. 72 GW een eigen Reglement van Orde, en kan dus zo’n IC instellen. Daarvoor is geen wijziging nodig van de Grondwet. Wil echter een van beide Kamers, op grond van een advies van de IC, maatregelen treffen tegen een of meerdere leden, dan moet de Grondwet daarin wel voorzien.
Een sanctie zou kunnen bestaan uit het betalen van een boete ten laste van de schadeloosstelling, of uit schorsing voor enige tijd uit de bevoegdheden van een Kamerlid. Dat kan het deelnemen aan het ‘gemeen overleg’ betekenen, echter juist niet zijn het recht om te stemmen over besluiten van de Kamer. Want dan heeft dat mogelijk gevolgen voor de politieke verhoudingen.
Voorshands zou kunnen worden volstaan met een wijziging van het Reglement van Orde van de Verenigde Vergadering, gericht op instelling van een Integriteitscommissie. Dat heeft weinig voeten in de aarde. Hopelijk wordt het gezag van de IC dan zo groot, dat de adviezen uit zich zelf worden opgevolgd. Anders moet alsnog grondwetsherziening worden overwogen.